22648 |
vastenavond |
vastelavond:
vaslu.əvənt (L414p Houthalen),
vastenavond:
vastənuoͅvənt (L414p Houthalen)
|
vastenavond [RND] || Vastenavond (uitspraak). [ZND B2 (1940sq)]
III-3-2
|
23332 |
vastendag |
vastendag:
vaste dāāg (L414p Houthalen)
|
Een vastendag [vassendag, vasseldag]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23783 |
vastenpreek |
vastenpreek:
vastepreek (L414p Houthalen)
|
De vastenpreek tijdens het lof op de zondagen van de vasten. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23331 |
vastentijd |
vasten:
vasten (L414p Houthalen)
|
De periode van Aswoensdag tot Pasen (de grote vasten, vastentijd). [N 96C (1989)]
III-3-3
|
30790 |
vastpennen |
bet nageltjes inzetten:
bǝ nęjgǝlkǝs˱ enzętǝ (L414p Houthalen)
|
Een ruit met behulp van glaspennen, haaks omgezette stukjes blik met een uitgeperste punt, in de sponning vastzetten. [N 67, 90d]
II-9
|
26650 |
vat |
vat:
vǭ.t (L414p Houthalen
[(19 kg)]
)
|
Graanmaat. Naar gelang de streek kan de inhoud van een vat verschillen. Voor zover door de invullers opgegeven, is achter het plaatscodenummer tussen ronde haken het aantal kiloɛs vermeld.' [JG 1b; JG 1c; JG 2c; Jan 141; Coe 263; Grof 288; monogr.]
II-3
|
32342 |
vat, ton |
vat:
vāt (L414p Houthalen)
|
Een vat of ton is uit houten duigen en twee bodems samengesteld en wordt met behulp van houten of metalen banden bijeen gehouden. Het middendeel ervan, de buik, heeft de grootste omvang. Vanuit het midden loopt het vat naar het boven- en ondereinde smaller toe. [N E, L; L 21, 40; monogr.]
II-12
|
21284 |
vechten |
vechten:
fɛxtn (L414p Houthalen),
vextən (L414p Houthalen)
|
Hij deed geheel de wereld vechten. [RND] || vechten [ZND A1 (1940sq)]
III-3-1
|
34466 |
vechthaan |
vechthaan:
vɛxthō.n (L414p Houthalen)
|
Haan in de regel van een bijzonder ras, die afgericht wordt voor hanengevechten. Hanengevechten zijn een Haspengouwse specialiteit. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
34266 |
vee |
beesten:
bistn (L414p Houthalen),
vee:
vī (L414p Houthalen)
|
Alle huisdieren samen: paarden, runderen en kleinvee. Vergelijk het lemma ''veestapel'' (13.12) in deze aflevering. [A 11, 4; JG 1a; RND 4, 31; RND 7, 31; RND 8, 31; RND 10, 31; Wi 52; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-11
|