23989 |
voornemen om niet meer te zondigen |
voornemen:
veurneme (L414p Houthalen)
|
Het voornemen om niet meer te zondigen [de vuërzats]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
17852 |
vooroverduikelen |
duiken:
dōͅ.kən (L414p Houthalen),
een huppelepa maken:
huplepa mākə (L414p Houthalen)
|
duikelen, voorover vallen [stulpe, stölpe] [N 10 (1961)] || over de kop buitelen (duikelen, voorover vallen) [ZND B1 (1940sq)]
III-1-2
|
33206 |
voorrooien |
peuteren:
pø̄tǝrǝ (L414p Houthalen)
|
Controleren of de aardappelen rijp zijn, of ze voldoende groot zijn om gerooid te worden. Omschrijvende uitdrukkingen zoals "kijken of de aardappelen rijp zijn" zijn hier niet opgenomen. [N 12, 20]
I-5
|
32643 |
voorschaar |
klein schulpje:
klē sxø̜lǝpkǝ (L414p Houthalen)
|
De vóór het kouter geplaatste kleine schaar, die bij het ploegen de bovenste laag van de "harde voor" afschilt en deze met de mest en evt. onkruid in de open voor schuift. De in dit lemma vermelde meervoudsvormen zijn waarschijnlijk verstrekt naar aanleiding van een wentelploeg, die immers van twee boven elkaar staande voorscharen is voorzien. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma ploegschaar. [JG 1a + 1b + 1c; JG 2c ; N 11, 31.IV.a; N 11, 33f + g; N 11A, 85a; monogr.]
I-1
|
25471 |
voorschoot |
voordoek:
vøreŋ (L414p Houthalen),
vooreind:
vørŋ (L414p Houthalen)
|
De doorgaans van leer vervaardigde voorschoot van de smid en loodgieter. [N 33, 4; N 64, 163a; L B1, 65c; monogr.] || Volgens de informant van L 383 is de voorschoot blauw en volgens die van L 377 wit van kleur. [N 29, 102c; N 29, 102a; N 29, 102e; N 29, 102f; monogr.]
II-1, II-11
|
18278 |
voorschoot, schort (alg.) |
voordoek:
vøͅreŋ (L414p Houthalen)
|
voorschoot (van vrouwen) [ZND B1 (1940sq)]
III-1-3
|
28561 |
voorspelen |
spelen:
spē.lǝ (L414p Houthalen)
|
Het voor de woning op en neer dansen van jonge bijen in het voorjaar. Dit gebeurt bij reinigingsvluchten en ook tijdens het hoogtepunt van het broedseizoen. De jonge bijen prenten dan waarschijnlijk het uiterlijk en de ligging van hun woning in. Zij blijven vlak voor de woning op en neer dansen met hun kop naar de vliegopening gericht. [N 63, 57a]
II-6
|
33975 |
voorstrengen |
voorhachten:
vø̄rhaxtǝ (L414p Houthalen),
voorzeels:
vø̄.rzils (L414p Houthalen)
|
Aanvulling van het lemma voorstrengen in wld I.10: strengen waar het voorste van twee ingespannen paarden mee trekt en die aan de voorste schei of aan een haak in de berries van de kar of wagen zijn vastgemaakt. [N 17, 27] || Strengen waar het voorgespan (dat is het voorste van twee ingespannen paarden) mee trekt en die aan de voorste schei of aan een haak in de berries van de kar of wagen zijn vastgemaakt. Wanneer drie paarden achter elkaar zijn ingespannen trekt zowel het eerste als het tweede paard met voorstrengen. [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 62]
I-10, I-13
|
34015 |
vooruit |
ju:
jȳ (L414p Houthalen)
|
Voermansroep om het paard vooruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95f en 96; L 1 a-m; L B 2, 253; L 26, 2; L 36, 81a; S 41; monogr.]
I-10
|
25097 |
vooruitkomen, vorderen |
avanceren:
avesere (L414p Houthalen),
avəsērə (L414p Houthalen)
|
vooruitkomen [avanceren, vorderen, plakken, plakmaken, verkuvereren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|