22770 |
winnen |
winnen:
wenən (L414p Houthalen),
winne (L414p Houthalen)
|
III. Winnen; hij won; gewonnen. [ZND 25 (1937)] || Winnen. [ZND A1 (1940sq)]
III-3-2
|
31622 |
winterbeslag |
ijzers met schroeven:
ē̜.zǝrs me̜t sxrūva (L414p Houthalen)
|
De vier van stoten en kalkoenen voorziene hoefijzers van het paard samen. Zie ook de lemmata ɛscherp zettenɛ, ɛstootɛ en ɛkalkoenen, krammenɛ.' [JG 1a]
II-11
|
24279 |
winterkoninkje |
winterkoninkje:
veͅntərkø̄neͅŋskə (L414p Houthalen),
wentərkø̄neŋskə (L414p Houthalen)
|
winterkoning (9,5 overal bekend; klein beweeglijk bruin bolletje met opstaand wiebelstaartje; maakt bolnest met zijopening; veel jongen; zang leuk liedje, ook s winters [N 09 (1961)] || winterkoninkje [ZND 34 (1940)]
III-4-1
|
28554 |
wintertros |
wintertros:
wentǝrtrǫs (L414p Houthalen)
|
De kogelvormige tros van bijen die dicht op elkaar de winter doorgaan. [N 63, 54b; N 63, 54a]
II-6
|
28636 |
wintervoedsel |
sokker:
sokǝr (L414p Houthalen)
|
Voedsel, meestal bestaande uit gesmolten suiker met water, dat vóór de winter aan de bijen wordt gegeven in de plaats van de hen ontnomen honing. Vroeger gaf men de bijen ook wel een speciale honing, de voederhoning of stamphoning. Een minimum-voorraad van ongeveer 15 kg per krachtig volk is wel vereist. [N 63, 109a; Ge 37, 193; monogr.]
II-6
|
28637 |
wintervoerbak |
voederbak:
vojǝrbak (L414p Houthalen)
|
Bak, bord of klomp waarin het voedsel wordt toegediend. [N 63, 109b; monogr.]
II-6
|
33238 |
winterwortelen |
poten:
putǝ (L414p Houthalen)
|
Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.]
I-5
|
22373 |
wip |
wip:
/
wip (L414p Houthalen),
wipwap:
/
wipwap (L414p Houthalen)
|
/ [SND (2006)] || wip-wap [SND (2006)]
III-3-2
|
25093 |
wisselen |
changeren:
changēēre (L414p Houthalen),
mangelen:
maŋələ (L414p Houthalen),
wisselen:
wissele (L414p Houthalen)
|
onderling veranderen; het een voor het andere nemen of geven (bijv. voor plaats) [wisselen, omzetten] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33779 |
wisselen van de tanden |
wisselen:
wesǝlǝ (L414p Houthalen)
|
Het breken of wisselen van de veulentanden gebeurt op twee en een half- à drie en een halfjarige leeftijd; het veulen verliest de melktanden en krijgt paardetanden, eerst de twee voorste tanden of binnentanden. Als het omstreeks vier jaar is, breken de twee middentanden en op vier en een half- à vijfjarige leeftijd de twee hoektanden. [JG 1a, 1b; N 8, 19]
I-9
|