18197 |
broek: algemeen |
broek:
brok (L414p Houthalen, ...
L414p Houthalen)
|
broek [ZND 22 (1936)] || broek (kledingstuk voor mannen) [ZND 16 (1934)]
III-1-3
|
18423 |
broekspijp |
broekspijp:
brokspijjp (L414p Houthalen)
|
Hoe noemt U de pijp van een broek? [N 62 (1973)]
III-1-3
|
18397 |
broeksriem? |
riem:
rīm (L414p Houthalen)
|
riem [ZND A2 (1940sq)]
III-1-3
|
18551 |
broekzak achter |
kontmaal:
kontmaol (L414p Houthalen)
|
de achterzak [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18549 |
broekzak opzij |
broeksenmaal:
broksemaal (L414p Houthalen)
|
de broekzak opzij [N 59 (1973)]
III-1-3
|
20335 |
broer |
broer:
1a-m; 4, 33; 5, 70a; 11, a1
brôer (L414p Houthalen)
|
broeder (familielid) [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
21603 |
brompot |
grommelaar:
grommeliër (L414p Houthalen)
|
Hoe heet iemand die zijn kwade luim toont met binnensmonds mompelen? [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
24948 |
bron |
bron:
broͅn (L414p Houthalen),
brǫn (L414p Houthalen)
|
bron [ZND B2 (1940sq)] || Natuurlijke opening in de grond waar water uit opwelt. [S 5; L 1a-m; L 22, 26; N 5A(I]
I-8, III-4-4
|
34342 |
bronstig |
breustig:
brøtsex (L414p Houthalen)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
33864 |
bronstig, van merries |
sturig:
styrex (L414p Houthalen)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van merries. Een hengstige merrie reageert op de aanwezigheid van de hengst met het optillen van de staart. Ze neemt herhaaldelijk een urirende houding aan, waarbij kleine hoeveelheden urine worden geloosd, terwijl de clitorisch ritmisch naar buiten wordt geperst. Bij de afwezigheid van de hengst zijn deze symptomen minder duidelijk of soms geheel afwezig. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 8, 42a en 44; N 8A, 2; monogr.]
I-9
|