22741 |
aas in het kaartspel |
aas:
harten oâs (L414p Houthalen),
klāvrən ōͅs (L414p Houthalen),
kokken aas (L414p Houthalen),
schuppen āas (L414p Houthalen, ...
L414p Houthalen),
aast:
groot hoedjesaccent op oa
oasten (L414p Houthalen)
|
Aas: harten aas (in het kaartspel). [ZND 19A (1936)] || Aas: klaveren aas (kaartspel). [ZND B2 (1940sq)] || Aas: ruiten aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)] || Aas: schoppen aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)] || Ik heb de vier azen. [ZND 19A (1936)] || Schoppen: schoppen aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
23991 |
absolutie |
absolutie (<fr.):
absolusie (L414p Houthalen)
|
Absolutie [abseloetsioeën]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24083 |
abt |
overste:
euverste (L414p Houthalen)
|
Een overste in een klooster, abt [euverste, opperste]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19009 |
abuis |
abuis:
g`het abuis (L414p Houthalen),
ook materiaal znd 19a,6
g’ het abuis (L414p Houthalen),
mis:
dat eͅs møs (L414p Houthalen)
|
abuis [ZND 01 (1922)] || Dat is mis. [ZND 38 (1942)] || Ge zijt abuis (= ge vergist u). [ZND 19 (1936)]
III-1-4
|
34323 |
achterblijver |
achterblijver:
achterblijver (L414p Houthalen)
|
Big die achterblijft in groei. [N 76, 49]
I-12
|
19021 |
achterdocht |
achterdenken:
ich hā hiel gien achterdinken (L414p Houthalen),
ook materiaal van vr.lijst 32, vr. 44
achterdinken (L414p Houthalen),
achterdocht:
ich ha gien achterdocht (L414p Houthalen),
ook materiaal van vr.lijst 32, vr. 44
achterdocht (L414p Houthalen)
|
achterdocht [ZND 01 (1922)] || ik had geen achterdocht (ik vermoedde geen kwaad) [ZND 32 (1939)]
III-1-4
|
32962 |
achtergebleven hooi harken |
schoonscharren:
sxunsxē̜rǝn (L414p Houthalen)
|
Wanneer het hooi is binnengehaald werd soms nog eens het hooiland afgeharkt om het achtergebleven hooi te verzamelen. [N14, 122; A 34, 4 add.]
I-3
|
33984 |
achterhaam |
achterhaam:
a.xtǝrhām (L414p Houthalen)
|
Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.]
I-10
|
17572 |
achterhoofd |
vanachter aan de kop:
van axtər ān sənə koͅp (L414p Houthalen)
|
achterhoofd [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33802 |
achterknie |
hak:
hak (L414p Houthalen)
|
Uitstekend achterpootsgewricht van het paard. Een gedeelte van de termen duidt niet de uit- maar de insprong of knieholte aan. Zie afbeelding 2.40. [JG 1a, 1b, 2c; N 8, 32.1, 32.5, 32.9, 32.10, 32.11 en 32.12]
I-9
|