32770 |
de gezamenlijke balken van de eg, het egraam |
raam:
rǭ(ǝ)m (L414p Houthalen)
|
De eg bestaat uit een aantal hoofdbalken die onderling verbonden zijn door dwarsbalkjes of scheien. Tezamen vormen ze het raam van de eg. De in dit lemma opgenomen termen zijn van toepassing op de egbalken in het algemeen. Ze werden opgegeven als benaming voor zowel de hoofd- als de verbindingsbalkjes. Aan het eind van het lemma zijn een aantal voor zichzelf sprekende termen opgenomen, die betrekking hebben op het door hoofd- en dwarsbalkjes gevormde geraamte van de eg. [JG 1a + 1b; N 11, 69a + b; N 11A, 155c; monogr.]
I-2
|
32836 |
de grond vasttreden, aanstampen |
pletsen:
plɛtsǝ (L414p Houthalen)
|
In de moestuin of op een klein perceeltje kan men - wanneer men niet over een hand- of tuinrol beschikt - de bewerkte grond platkloppen met de spade, de schoep of een plet-plank ofwel vasttreden met de voeten, waarbij dan vaak plankjes onder de klompen worden gebonden. Voor de dialectvarianten van het woord(deel) ''treden'' zij verwezen naar het lemma ''het land aftreden''. [JG 1a + 1b + 1d; N P, 20 add.; monogr.]
I-2
|
22125 |
de gummiring afnemen |
afdoen:
oafdōēn (L414p Houthalen)
|
het afnemen van de gummiring? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
19450 |
de heg knippen |
scheren:
sxieͅrə (L414p Houthalen)
|
De heg knippen (knippen, scheren, vegen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
22772 |
de helft vragen |
geef mich de helft:
geift mich de helft (L414p Houthalen)
|
Wat roepen de kinderen als ze de helft vragen van iets, bijvoorbeeld van iets dat ze tegelijkertijd hebben gevonden? [ZND 26 (1937)]
III-3-2
|
34627 |
de hoogkar doen achteroverslaan |
opstoten:
opstūtǝ (L414p Houthalen)
|
De hoogkar doen achteroverslaan, zodat de berries omhoog steken. Het paard dient daartoe te worden uitgespannen, aangezien de bak van de hoogkar niet kantelbaar is. [N 17, 89]
I-13
|
23594 |
de kaarsen aansteken |
aandoen:
aandoewn (L414p Houthalen)
|
De kaarsen aansteken [aanstèèke, aanstaoke?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23599 |
de kaarsen doven |
uitdoen:
auwtdoewn (L414p Houthalen)
|
De kaarsen doven, uitmaken, uitdoen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22387 |
de kaarten schudden |
doorschoffelen:
doriënsXeufele (L414p Houthalen)
|
Hoe heet het dooreenmengen van speelkaarten? Vertaal: De kaarten goed ... [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
34632 |
de kar wipt |
kwikken:
(de kar) kwekt (L414p Houthalen)
|
Als de kar op een verkeerde manier geladen is (zie de lemmata te licht in de rug en te zwaar in de rug), heeft ze de neiging om te wippen. [N 17, 96 + 99]
I-13
|