17967 |
(met) het hoofd stoten |
stoten:
sjtoate (Q100p Houthem),
vegen:
urges tegenop vège (Q100p Houthem)
|
stoten: het hoofd stoten (kinderwoord) [boetse, zijn eige boetse] [N 10 (1961)] || stoten: met het hoofd stoten [boetse, erges teege boetse] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17863 |
(zich) bukken |
(zich) bukken:
bukke (Q100p Houthem)
|
bukken, zich bukken [bukke, bokke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18212 |
aan flarden |
tondel:
De tonsjele hingen em aan`t lief (Q100p Houthem)
|
Zijn kleren waren aan flarden (door een ongeluk of vechtpartij). [DC 17 (1949)]
III-1-3
|
33187 |
aanaarden |
hogen:
hȳǝgǝ (Q100p Houthem)
|
Een dag of veertien na het poten wordt het opschietende onkruid van het aardappelveld weggehaald door er met een omgekeerde eg of een kettingeg overheen te gaan; tegelijkertijd wordt dan de grond rul gemaakt en dat bevordert de groei van de planten. Enige tijd later, wanneer de aardappelplantjes ongeveer 10 cm zijn opgeschoten, wordt er tussen de rijen geschoffeld om het onkruid te verwijderen; doorgaans met de schoffelmachine. Weer enige tijd later, vroeger rond 21 juni, wordt de grond rond de voet van de struikjes opgehoogd om de knolletjes die aan de oppervlakte groeien te beschermen. Deze knolletjes moeten goed onder de grond ziten; anders worden ze groen en zijn alleen nog als varkensvoer te gebruiken. Op sommige plaatsen echter werden die kleine groene knolletjes juist als pootgoed gebruikt. Dit ophogen wordt aanaarden genoemd en kan op verschillende manieren gebeuren, met de hak of met tenminste twee soorten aanaardploegen. In dit lemma staan de algemene termen voor het aanaarden bijeen. [N 12, 23; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L B2, 294; L 32, 4; Lu 5, 24b; monogr.; add. uit N 11A, 83; N 18, 42 en 43; A 44, 21]
I-5
|
33188 |
aanaarden met de hak |
hogen:
[hogen] (Q100p Houthem)
|
Aardappelstruiken aanaarden met behulp van een hak; hierbij wordt bij elk struikje afzonderlijk de grond aan de voet opgehoogd. Zie ook de toelichting bij het lemma Aanaarden en het lemma Aanaardhak. Wanneer hetzelfde antwoord is gegeven als op de algemene vraag naar Aanaarden, dan wordt hier voor de fonetische documentatie verwezen naar dat lemma. [N 12, 24a; JG 1a; monogr.]
I-5
|
33190 |
aanaarden met de ploeg |
hogen:
[hogen] (Q100p Houthem)
|
Aardappels aanaarden met behulp van een ploeg; op deze manier wordt de grond voor een gehele rij aardappelstruikjes tegelijk opgehoogd. Zie ook de toelichting bij het lemma Aanaarden en bij het lemma Aanaardploeg. Wanneer hetzelfde antwoord is gegeven als op de algemene vraag naar Aanaarden, dan is wordt hier voor de fonetische documentatie verwezen naar dat lemma. [N 12, 24b; JG 1a; monogr.]
I-5
|
33189 |
aanaardhak |
hooghak:
hu̯ø̜ghak (Q100p Houthem)
|
Het handgereedschap dat bij het aanaarden wordt gebruikt. Meer dan één zegsman geeft aan dat het aanaarden met de hak met mankracht zwaar werk was. Zie ook de opmerking over de opgaven bij het lemma Vorentrekker. Er werd aangeaard met de schup (zie het lemma Schop in aflevering I.1, blz. 121) in: L 324, 355, 363, 414, P 47, 49, 55, 56 (vroeger), 57, 58, 118a, 119 (idem), 120, Q 2a, 3, 71 (idem), 72, 182, 189 en 198b. Met de mesthaak (zie het lemma Mesthaak in aflevering I.1, blz. 12) in: L 289b, P 176 (vroeger) en Q 9. [N 12, 26; N 18, 42; JG 1c, 2c; monogr.; add. uit N 12, 24; N 18, 58]
I-5
|
33193 |
aanaardhandploeg |
hoogploeg:
hyǝxplōx (Q100p Houthem)
|
De aanhoger die door mankracht wordt voortbewogen, hetzij door één man getrokken; in dat geval werd de steel van de aanhoger doorgaans met een staaf ijzer verzwaard; hetzij door twee: door de ene man getrokken en door een ander geduwd. In dat geval werd een zijkruk aan de steel bevestigd voor de duwer. Het blad is vrijwel gelijk aan dat van de door paardekracht voortbewogen aanaarder: driehoekig en zodanig dat de grond naar twee kanten werd opgestuwd. Zie ook de toelichting van het lemma Aanaardploeg. [N 11A, 78; N 18, 46; N J, 8b; JG 1a, 1c, 2c; monogr.; add. uit N 12, 25; N 18, 42]
I-5
|
29964 |
aanbinder |
dwarsden:
dwērš˱dęn (Q100p Houthem)
|
Houten paal die horizontaal aan de staanders wordt gebonden. Op de aanbinders komen korte paaltjes te liggen, de zgn. 'kortelingen', die aan één eind op de aanbinder dragen en aan de andere kant in de daarvoor uitgespaarde steigergaten in de muur. Wanneer bij het bevestigen van de aanligger aan de staander gebruik wordt gemaakt van touwen, wordt onder de aanbinder op de staander een steigerklos aangebracht. Zie ook afb. 17. Zie voor het woordtype 'schachelrute' ook RhWb vii, kol. 831, s.v. 'Schachelrute'. [N 32, 2b; monogr.]
II-9
|
17926 |
aanhoudend bepoetelen |
immer in de duimen pakken:
ummer in zn doeme pakke (Q100p Houthem)
|
aanhoudend in de handen nemen [haffele, verhandvollen] [N 10 (1961)]
III-1-2
|