e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Houthem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tuierplaats spansel: špɛnsǝl (Houthem) Cirkelvormig stuk weiland dat een getuierde koe of geit kan afgrazen. [N 14, 72; monogr.] I-11
tuinfluiter grijsje: grieske (Houthem, ... ), taatsje: tètsjke (Houthem) Hoe heet de tuinfluiter? [DC 06 (1938)] || tuinfluiter || tuinfluiter (16 donkerder dan grasmus [045]; niet zo talrijk; in bosstruiken; nest graag in braamstruiken; roep hard [tek]; zang is lang, vrij laag en brobbelend [N 09 (1961)] III-4-1
tule tule: tøl (Houthem) Doorzichtig garenweefsel met fijne mazen, met of zonder patroon. [N 62, 82; N 62, 81b; N 59, 201; Gi 1.IV, 57; MW; monogr.] II-7
tweede klaveroogst tweede schaar: twīǝdǝ šǭr (Houthem) In verband met de benamingen voor nagras is de informanten ook gevraagd of ze een specifiek woord kenden voor de tweede klaveroogst; hier zijn alleen de opgaven opgenomen die afweken van die voor ''nagras''. [N 14, 128c] I-3
tweesteense muur tweesteense: [twee]štęjns (Houthem) Muur waarvan de dikte gelijk is aan de lengte van twee metselstenen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord en woorddeel '(muur)' het lemma 'Muur'. [N 31, 37d; monogr.] II-9
ui, ajuin un: un (Houthem) [DC 13 (1945)] I-7
uitgegraven dennenwortel dennenwortel: dɛnǝwǫrtǝl (Houthem) [R 3, 3; L B2, 344] I-8
uitglijden uitrutschen (<du.): oetrotsje (Houthem), uitschuivelen: oetsjuuvele (Houthem) uitglijden [ötschampe, uitslibbere, uitschuive] [N 10 (1961)] III-1-2
uitsliepen uitsliepen: eemes oetsjliepe (Houthem) uitsliepen [sliep oet doon] [N 07 (1961)] III-3-2
uitwerpselen van het paard paardskeutelen: pęrškøtǝlǝ (Houthem) [A 9, 24b] I-9