17681 |
zenuw |
zenuw:
zenuw (Q100p Houthem)
|
zenuw [zeen] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33146 |
zeven met de handzeef |
schoffelen:
šōfǝlǝ (Q100p Houthem)
|
Zaaigraan winnen uit het met de wan gezuiverde graan door het te zeven. [N 14, 41b, 42b en 43b; JG 1a, 1b; Wi 43; S 45; monogr.]
I-4
|
24810 |
zevenblad |
wilde geer:
welǝ gīǝr (Q100p Houthem),
#NAME?
wille gieèr (Q100p Houthem)
|
Aegopodium podagraria L. Zeer algemeen voorkomend lastig onkruid op beschaduwde plaatsen en op vochtige of bemeste grond met voortwoekerende wortelstokken. De onderste bladeren aan de kantig gegroefde stengel zijn veervormig samengesteld met 3 drietallen of 7 blaadjes, de hogere bladeren zijn drietallig. De schermvormige kroon is wit. De plant bloei van juni tot september. De hoogte varieert van 60 tot 90 cm. [A 17, 11; monogr.] || zevenblad [DC 17 (1949)]
I-5, III-4-3
|
17693 |
zeveren |
oudememmen:
? Eerder in WNT, bet. 2) : onzin vertellen, kletsen, leuteren.
auwmemme (Q100p Houthem),
zeveren:
zeivere (Q100p Houthem)
|
zeveren [zeivere, sabbere] [N 10a (1961)]
III-1-1
|
33038 |
zicht |
zicht:
zext (Q100p Houthem)
|
Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51]
I-4
|
17980 |
ziekte |
krankte:
n krengde (Q100p Houthem)
|
ziekte onder de leden hebben [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17644 |
zijde |
zij:
pien in de ziej (Q100p Houthem)
|
zij, zijde (pijn in de zij) [N 07 (1961)]
III-1-1
|
18028 |
zijn neus snuiten |
snoeven:
sjnoeve (Q100p Houthem)
|
snuiten: zijn neus snuiten [sneuve, snutte] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
33602 |
zilveruitje |
sint-jansuntje:
Sint Jansunneke (Q100p Houthem)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
28991 |
zoom |
zoom:
zǫwm (Q100p Houthem)
|
De omgeslagen en vastgenaaide rand aan een stuk weefsel of een kledingstuk. Volgens Het Beste Naaiboek (pag. 290) zijn er drie soorten zomen: de omgeslagen zoom, de valse zoom en de apart aangezette zoom. Zie afb. 38. [N 62, 14a; L 8, 126; Gi 1.IV, 15; MW; S 46; monogr.]
II-7
|