e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Houthem

Overzicht

Gevonden: 1344
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zenuw zenuw: zenuw (Houthem) zenuw [zeen] [N 10 (1961)] III-1-1
zeven met de handzeef schoffelen: šōfǝlǝ (Houthem) Zaaigraan winnen uit het met de wan gezuiverde graan door het te zeven. [N 14, 41b, 42b en 43b; JG 1a, 1b; Wi 43; S 45; monogr.] I-4
zevenblad wilde geer: welǝ gīǝr (Houthem), #NAME?  wille gieèr (Houthem) Aegopodium podagraria L. Zeer algemeen voorkomend lastig onkruid op beschaduwde plaatsen en op vochtige of bemeste grond met voortwoekerende wortelstokken. De onderste bladeren aan de kantig gegroefde stengel zijn veervormig samengesteld met 3 drietallen of 7 blaadjes, de hogere bladeren zijn drietallig. De schermvormige kroon is wit. De plant bloei van juni tot september. De hoogte varieert van 60 tot 90 cm. [A 17, 11; monogr.] || zevenblad [DC 17 (1949)] I-5, III-4-3
zeveren oudememmen: ? Eerder in WNT, bet. 2) : onzin vertellen, kletsen, leuteren.  auwmemme (Houthem), zeveren: zeivere (Houthem) zeveren [zeivere, sabbere] [N 10a (1961)] III-1-1
zicht zicht: zext (Houthem) Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51] I-4
ziekte krankte: n krengde (Houthem) ziekte onder de leden hebben [N 10 (1961)] III-1-2
zijde zij: pien in de ziej (Houthem) zij, zijde (pijn in de zij) [N 07 (1961)] III-1-1
zijn neus snuiten snoeven: sjnoeve (Houthem) snuiten: zijn neus snuiten [sneuve, snutte] [N 10a (1961)] III-1-2
zilveruitje sint-jansuntje: Sint Jansunneke (Houthem) [DC 13 (1945)] I-7
zoom zoom: zǫwm (Houthem) De omgeslagen en vastgenaaide rand aan een stuk weefsel of een kledingstuk. Volgens Het Beste Naaiboek (pag. 290) zijn er drie soorten zomen: de omgeslagen zoom, de valse zoom en de apart aangezette zoom. Zie afb. 38. [N 62, 14a; L 8, 126; Gi 1.IV, 15; MW; S 46; monogr.] II-7