19227 |
gemakkelijk |
gemakkelijk:
gemeekelik (Q100p Houthem),
op zijn gemak:
op ze gemaok (Q100p Houthem)
|
gemakkelijk [DC 02 (1932)] || op zijn gemak [DC 02 (1932)]
III-1-4
|
33670 |
gemeenteweide |
broek:
brōk (Q100p Houthem)
|
Weiland dat eigendom is van de gemeente. Een woordtype als vrijwei duidt erop dat men hier als kleine of arme boer zijn koeien vrij kon laten grazen. De informanten van Horn (L 325) en Maasbracht (L 377) zeggen echter dat men eertijds op gemeentewei de koeien kon laten grazen tegen een jaarlijkse vergoeding. [N 14, 60; A 10, 4; N 18, add.; monogr.]
I-8
|
33319 |
gepachte hoeve, pachtgoed |
hof:
[hof] (Q100p Houthem)
|
Het bedrijf dat een boer niet in eigen bezit heeft maar pacht (huurt) van de eigenaar aan wie hij in enige vorm betaalt voor het gebruik. Bij winning in L 352 wordt aangetekend: "vroeger heeft de naam denkelijk bestaan, want er is nog een boerderij die de naam De Winning draagt". Bij enkele opgaven in Nederlands Zuid-Limburg wordt opgemerkt dat enige pachthoeven nog in "halfsheid liggen"; de eigenaar ontvangt de helft van het koren, terwijl de pachter ("halfer") het overblijvende koren krijgt met het stro. Algemene en specifieke termen zijn in dit lemma uit elkaar gehouden. Voor de fonetische documentatie van de opgaven die gelijk zijn aan die voor boerderij in het algemeen, zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2bI; L 38, 21a; L 48, 22; Lu 2, 22; S 27; Wi 18; monogr.; add. uit L 38, 22 en ander materiaal van lemma 1.1.1]
I-6
|
17560 |
geraamte |
geraams:
geraemsj (Q100p Houthem)
|
geraamte [N 10a (1961)]
III-1-1
|
18939 |
gereed |
vaardig:
vèèrdig (Q100p Houthem)
|
gereed, klaar [DC 03 (1934)]
III-1-4
|
34240 |
geronnen melk |
zure melk:
zur melk (Q100p Houthem)
|
Melk die door het lange staan dik en zuur is geworden. [L 2, 7; A 7, 15; monogr.]
I-11
|
32979 |
gerst |
gerst:
gē̜rš (Q100p Houthem)
|
Hordeum L. De gerstteelt was in Belgisch Limburg betrekkelijk zeldzaam. Bij zomergerst wordt aangetekend: vooral bestemd voor de brouwerij; bij wintergerst: vooral bestemd als veevoer. Volgorde varianten van gerst: 1. met "rst" in de auslautgroep; 2. met "st"; 3. met "rs"; en 4: met alleen "s" in de auslautgroep; zie de eerste klankkaart [kaart 6]; in de tweede klankkaart [kaart 7] is de geografische verspreiding van het vocalisme weergegeven. Zie afbeelding 1, d. [JG 1a, 1b; L A1, 127; L 1 a-m; L 24, 6a; L lijst graangewassen, 2; R 3, 24; S 10; Wi 53; monogr.]
I-4
|
29829 |
geschifte steen |
schaal:
šāl (Q100p Houthem)
|
Metselsteen die op zijn smalle kant in de lengte doormidden is gehakt. Zie ook afb. 29. [N 31, 19e; monogr.]
II-8
|
33111 |
geselblok |
schoofreek:
šǫu̯frēk (Q100p Houthem)
|
Doorgaans werd voor het grof dorsen een ladder of iets dergelijks gebruikt. Soms construeerde men speciaal voor het grof dorsen een apartstuk gereedschap. In dit lemma staan de enkele benamingen daarvan bijeen. Bij de opgaven haspel en schoofreek werd door de zegsman een tekening toegevoegd, die hier wordt overgenomen (afbeelding 9, a en b). Bij zijn tekening noteert de zegsman van L 330 nog: "Een haspel is een houten rol, van een boomstam gemaakt, die draaide rond een as waarvan de uiteinden in een opvouwbare houten schraag waren gestoken. In de rol waren spijkers zonder kop geslagen die 3 à 4 cm uitstaken. Als met een ''schob graan'' hierop geslagen werd, begon de rol te draaien en werden zowel graankorrels als kortstro verwijderd. Men hield dan een ''sjauf sjtreu'' over: lang en glad stro dat men gebruikte voor het maken van dakpanpoppen." [N 14, 15c; JG 1d]
I-4
|
34305 |
gesneden mannelijk varken |
berg:
bɛrx (Q100p Houthem)
|
Het WNT (II, 1 blz. 1872 s.v. berg (II)) geeft de volgende definitie van berg: "Hetzelfde als Barg (I), inzonderheid toegepast op de mannelijke biggen die, ongeveer drie weken oud, zijn gesneden". [N 19, 8; A 4, 4b; A 4, 4a; L 20, 4b; L 37, 49e; JG 1a, 1b, 2c; S 39; N C, add.; monogr.; N E 1, 12]
I-12
|