20345 |
grootouders |
grootouders:
groitauwers (Q100p Houthem),
groitauwersch (Q100p Houthem),
groitauwersj (Q100p Houthem)
|
grootouders [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20288 |
grootvader |
ampa:
zie ook "opa
ampa (Q100p Houthem),
grootvader:
groitvader (Q100p Houthem, ...
Q100p Houthem,
Q100p Houthem),
opa:
opa (Q100p Houthem)
|
grootvader [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
25004 |
grootx |
groot:
groat (Q100p Houthem),
groeat (Q100p Houthem)
|
groot [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
33317 |
grote boerderij |
hof:
hǭf (Q100p Houthem)
|
Als grootte-aanduiding geven de informanten doorgaans "minstens 10 hectare" op; soms noemt men ook de maximum-grootte erbij, bijvoorbeeld: "van 20 tot 40 ha". Het aantal paarden is vaak ook criterium om van een "groot bedrijf" te spreken, bijvoorbeeld "boerenhof met paarden" (L 213). In het Leuvens materiaal, lijst 35, vraag 59 is gevraagd naar geleg of geleeg, met de betekenis "boerderij met grote landerijen". Naast specifieke termen vindt men tussen de opgaven ook enige omschrijvingen, vooral met behulp van het bijvoeglijk naamwoord groot. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c en 3a; L 22, 1a; L 35, 59; monogr.; add. uit L 38, 22]
I-6
|
22504 |
grote knikker |
schiethuif:
scheethuuf (Q100p Houthem)
|
Een grote knikker. [N R (1968)]
III-3-2
|
24165 |
grote lijster |
dobbele lijster:
dobbele liester (Q100p Houthem, ...
Q100p Houthem)
|
grote lijster || grote lijster (27 forse vogel; vlekken vallen meer op dan bij zanglijster [019]; krachtige vlucht; ook op trek; broedt tegenwoordig ook bij woningen; luide zang en nest lijken op merel [018]; roep is hard geratel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19502 |
grote schoonmaak |
grote poets:
de groite pots is achter de ruk (Q100p Houthem),
groite pots (Q100p Houthem),
veer sin aan de groite pots (Q100p Houthem)
|
de schonmaak is achter de rug [DC 15 (1947)] || het schoonmaken van het gehele huis, dat in het voorjaar plaats heeft [DC 15 (1947)] || wij zijn aan het schoonmaken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
32626 |
guano |
guano:
guano (Q100p Houthem)
|
Guano is een poedervormige meststof, vervaardigd van uitwerpselen, veren en kadaverresten van zeevogels, waarvan zich in de loop van de tijd dikke lagen hebben gevormd op onbewoonde eilanden en klippen met name aan de westkust van Zuid-Amerika (Peru, Chili). Blijkens een aantal opgaven werd guano beschouwd als de oudste of eerst bekende kunstmest of was hij de voorloper daarvan, die vooral vóór de eerste W.O. gebruikt werd. Toen de echte kunstmest zijn intrede had gedaan, werd deze aanvankelijk nog vaak guano genoemd. Met guano, die voornamelijk werd aangewend om pootaardappelen te bemesten, ging men zuinig om: met een oude eetlepel of iets dergelijks werd in ieder pootgat een kleine hoeveelheid van deze meststof op of bij de aardappel gelegd. Volgens de meeste opgaven was guano een stikstofhoudende meststof, volgens enkele andere bevatte hij ook kali en fosforzuur, terwijl hij eenmaal met thomasslakken wordt vergeleken of als zwarte meststof wordt omschreven. Mogelijk werd deze originele vogelmest in het begin van de kunstmestperiode synthetisch nagemaakt en als guano of onder een daarop gelijkende handelsnaam in de handel gebracht. [N P, 8; N 11A, 62a]
I-1
|
21331 |
gulden |
gulden:
enne gölle (Q100p Houthem)
|
gulden, een ~ [kent uw dialect ook namen als piek, pieterman of andere?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
25142 |
guur, kil en schraal weer |
schuretig weer:
sjoeretig waer (Q100p Houthem),
schuw (weer):
sjoe waer (Q100p Houthem)
|
huiverig, koud, guur weer [grellig, zoer, locht, schrauw] [N 22 (1963)]
III-4-4
|