32977 |
haver |
haver:
hāvǝr (Q100p Houthem)
|
Avena sativa L. Men zaait ongeveer 200 kg haver per hectare. Zie afbeelding 1, b. [JG 1a, 1b; A 2, 31; L 35, 101; L lijst graangewassen, 3; Wi 50; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|
33070 |
haverhok |
kast:
kas (Q100p Houthem)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''graanhok, stuik, mandel'' (4.6.14). [N 15, 30b; JG 1b, 1c, 2c; Goossens 1963, krt. 38; monogr.]
I-4
|
24167 |
havik |
havik:
havik (Q100p Houthem)
|
sperwer / havik (35 / 55 vrij ronde vleugels en lage staart; gestreepte onderkant, gele ogen; komen onverwachts laag aanvliegen en grijpen dan de verraste prooi; de kleine soort vaak op trek; s winters ook in stad en dorp; de grote broedt zeldzaam in g [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24480 |
hazelaar |
hazenotenstruik:
-
haazenootesjtroek (Q100p Houthem)
|
hazelnoot - boom (Colylus Avellana L.) [DC 17 (1949)]
III-4-3
|
21000 |
hazelnoot |
hazenoot:
-
haazenoot (Q100p Houthem)
|
hazelnoot - vrucht (Colylus Avellana L.) [DC 17 (1949)]
III-4-3
|
24988 |
heen en weer (bewegen) |
op en neer:
hèè löp op ⁄n neer (Q100p Houthem),
trampelen:
trampele (Q100p Houthem)
|
heen en weer lopen [op en aaf lope] [N 07 (1961)]
III-4-4
|
24607 |
heermoes |
kattenstaart:
-
kattesjtart (Q100p Houthem),
kattestaart:
katǝštart (Q100p Houthem)
|
Equisetum arvense L. [DC 17 (1949)] || Equisetum arvense L. Zeer algemeen voorkomend onkruid uit de paardestaart-familie (Equisetum L.) op bouwland, grasland, tuinen en bermen met een rechtopstaande holle stengel, die geleed is en gemakkelijk uiteen te trekken. Op de grens van de afzonderlijke leden bevindt zich een krans van schubben, die de bladeren vertegenwoordigen. Deze sporenplant bloeit van april tot mei en varieert in hoogte van 10 tot 80 cm. In het algemeen bekender onder de familienaam paardestaart. L 214a: "De volksmond zegt dat onderaan de wortel van de katǝstart een gouden knøpkǝ zit." L 250: "Gedroogde blaadjes worden als medicinale thee gebruikt bij pijnlijke urinelozing." De samenstellingen met -staarts zijn verschoven vormen van staart; vergelijk het lemma Ploegstraat in aflevering I.1, blz. 62. [A 17, 5; A 49B, 4; monogr.]
I-5, III-4-3
|
18015 |
hees, schor |
hees:
heisj zin (Q100p Houthem)
|
schor, schor zijn [ruigsen, hees, gees zijn] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
24168 |
heggenmus |
heggenmus:
hèggemusch (Q100p Houthem),
hègkemösj (Q100p Houthem),
hèkkemusj (Q100p Houthem),
hegmus:
hèkmösj (Q100p Houthem)
|
heggemus (14,5 overal bekend; grauw, zit graag onder en in heggen; nestje heeft mos binnenin; blauwe eitjes; zang helder krinkelend, ook s winters [N 09 (1961)] || Hoe heet de heggemusch? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
30063 |
heien |
heien:
hɛjǝ (Q100p Houthem)
|
Palen met behulp van een heitoestel in de grond slaan. [N 31, 5a; monogr.]
II-9
|