e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Houthem

Overzicht

Gevonden: 1344
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
korenmijt zetten mijten: mītǝ (Houthem), zetten: zętǝ (Houthem) Het maken van de korenmijt. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Het object van de overgankelijke werkwoorden is steeds: een korenmijt, of, kortweg, koren. [N 15, 44; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
korhoen berkhaan: birkhaan (Houthem) korhoen (53 vrij zeldzame heidevogel; haan staalblauw, hen bruin en kleiner; houdt in het voorjaar pronkbijeenkomsten op een open plek op de hei [N 09 (1961)] III-4-1
kortademig kort: kort van oam (Houthem) kortademig [kort, kortborstig, dempig] [N 10a (1961)] III-1-2
korteling metskluppel: mɛtskløpǝl (Houthem  [(meervoud: mɛtskløpǝlǝ)]  ) Korte steigerpaal die aan één uiteinde draagt op de aanbinder en aan de andere kant in een in de muur uitgespaard steigergat. Over de kortelingen komen de steigerplanken te liggen die de steigervloer vormen. Zie ook afb. 18. [N 32, 3b; monogr.] II-9
kosten tellen: wat tèlle de bagke (Houthem) Kosten, waard zijn; "wat kosten de biggen tegenwoordig?"[doen, uitdoen, gelle, gelden, gille? "wat gelle de baggen?"] [N 21 (1963)] III-3-1
koud, mistig en somber weer dampig (weer): dampig (Houthem), droevig (weer): dreuvig waer (Houthem), het dampt: ⁄t damp (Houthem) mistig, heiig [herig, domig, dompig] [N 22 (1963)] || mistige lucht [mok-, motlocht] [N 22 (1963)] || triest, stil weer [koereloeke] [N 22 (1963)] III-4-4
koude mist damp: damp (Houthem), mist: mis (Houthem) gure, koude mist [zoere mok] [N 22 (1963)] III-4-4
koude noordenwind, bijs bijswind: bieswīnd (Houthem) koude noorderwind [bies] [N 22 (1963)] III-4-4
kous: algemeen hoos: haos (Houthem) Hoe noemt men de kous (de lange beenbedekking van den mensch)? [DC 09 (1940)] III-1-3
kousenband bindel: bingel (Houthem) kousenband [N 07 (1961)] III-1-3