28887 |
naaldendoos |
naaldendoosje:
nǭlǝdø̜jskǝ (Q100p Houthem)
|
Doosje tot berging van spelden of naalden. [N 59, 13b; N 62, 70; Gi 1.IV, 63]
II-7
|
17848 |
naar huis gaan |
heimwaarts gaan:
heiversj göon (Q100p Houthem),
naar heim gaan:
naw heim gawn (Q100p Houthem)
|
naar huis gaan [DC 03 (1934)]
III-1-2
|
24213 |
nachtegaal |
nachtegaal:
nachtegaal (Q100p Houthem, ...
Q100p Houthem)
|
nachtegaal (16,5 bekend; kleine bruine vogel met rossige staart; vrij zeldzame zomervogel; verborgen levend; beroemd om de zang [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24394 |
nachtvlinder |
mot:
mot (Q100p Houthem),
nachtpepel:
nachpiepel (Q100p Houthem)
|
nachtuiltje, nachtvlinder [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
24214 |
nachtzwaluw |
geitenmelker:
geitemèlker (Q100p Houthem),
geitemélker (Q100p Houthem),
zwalber:
zjwalleber (Q100p Houthem)
|
nachtzwaluw || nachtzwaluw (27 vrij zeldzame zomervogel; meest op de hei; bruin met allerlei streepjes en vlekjes; overdag onvindbaar; maakt geen nest; roep ratelend [errrrrr-orrrrr] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17770 |
nagel |
nagel:
naagel (Q100p Houthem),
nagel (Q100p Houthem)
|
nagel [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
32955 |
nagras, tweede hooioogst |
groe(n)maad:
grōmǝnt (Q100p Houthem),
nagras:
nǫgrās (Q100p Houthem)
|
De opbrengst van de tweede maal dat er gehooid wordt, doorgaans eind augustus; zie de algemene toelichting bij deze paragraaf (''nagras''). [N 14, 128b, JG 1a, 1b en 2b; A 4, 26a; A GV, 2Gr.; L B2, 345; L 5, 8; L 14, 15; Gwn 7, 10; Wi 58; S 25; monogr.]
I-3
|
17766 |
navel |
navel:
navel (Q100p Houthem),
nāvel (Q100p Houthem)
|
navel [DC 02 (1932)]
III-1-1
|
20361 |
neef |
neef:
nèf (Q100p Houthem),
cf. WNT s.v. "neeF"- in oudere vorm neve
nève (Q100p Houthem),
neen
neef (Q100p Houthem)
|
neef; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van neven (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achterneven?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
30233 |
negblokken |
aanzetstenen:
ānzatštęjn (Q100p Houthem)
|
Bergstenen blokken die in het metselwerk worden aangebracht ter verlevendiging van venster- en ingangsneggen. Zie ook afb. 52. Volgens de invuller uit Q 121c konden de negblokken uit mergel, kunststeen of hardsteen vervaardigd zijn. [N 32, 12a]
II-9
|