e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Houthem

Overzicht

Gevonden: 1344
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
naaldendoos naaldendoosje: nǭlǝdø̜jskǝ (Houthem) Doosje tot berging van spelden of naalden. [N 59, 13b; N 62, 70; Gi 1.IV, 63] II-7
naar huis gaan heimwaarts gaan: heiversj göon (Houthem), naar heim gaan: naw heim gawn (Houthem) naar huis gaan [DC 03 (1934)] III-1-2
nachtegaal nachtegaal: nachtegaal (Houthem, ... ) nachtegaal (16,5 bekend; kleine bruine vogel met rossige staart; vrij zeldzame zomervogel; verborgen levend; beroemd om de zang [N 09 (1961)] III-4-1
nachtvlinder mot: mot (Houthem), nachtpepel: nachpiepel (Houthem) nachtuiltje, nachtvlinder [DC 18 (1950)] III-4-2
nachtzwaluw geitenmelker: geitemèlker (Houthem), geitemélker (Houthem), zwalber: zjwalleber (Houthem) nachtzwaluw || nachtzwaluw (27 vrij zeldzame zomervogel; meest op de hei; bruin met allerlei streepjes en vlekjes; overdag onvindbaar; maakt geen nest; roep ratelend [errrrrr-orrrrr] [N 09 (1961)] III-4-1
nagel nagel: naagel (Houthem), nagel (Houthem) nagel [DC 01 (1931)] III-1-1
nagras, tweede hooioogst groe(n)maad: grōmǝnt (Houthem), nagras: nǫgrās (Houthem) De opbrengst van de tweede maal dat er gehooid wordt, doorgaans eind augustus; zie de algemene toelichting bij deze paragraaf (''nagras''). [N 14, 128b, JG 1a, 1b en 2b; A 4, 26a; A GV, 2Gr.; L B2, 345; L 5, 8; L 14, 15; Gwn 7, 10; Wi 58; S 25; monogr.] I-3
navel navel: navel (Houthem), nāvel (Houthem) navel [DC 02 (1932)] III-1-1
neef neef: nèf (Houthem), cf. WNT s.v. "neeF"- in oudere vorm neve  nève (Houthem), neen  neef (Houthem) neef; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van neven (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achterneven?) [DC 05 (1937)] III-2-2
negblokken aanzetstenen: ānzatštęjn (Houthem) Bergstenen blokken die in het metselwerk worden aangebracht ter verlevendiging van venster- en ingangsneggen. Zie ook afb. 52. Volgens de invuller uit Q 121c konden de negblokken uit mergel, kunststeen of hardsteen vervaardigd zijn. [N 32, 12a] II-9