28876 |
punt van de naald |
punt:
pønt (Q100p Houthem)
|
[Gi 1.IV, 13c]
II-7
|
29959 |
punthamertje |
penhamer:
pęnhāmǝr (Q100p Houthem)
|
Hamertje waarmee men gaatjes in een tegel kan slaan. De kop van het hamertje heeft daartoe doorgaans een kegelvormig, spits toelopend uiteinde. In Q 98 werd voor het maken van gaatjes in een tegel een 'boortje' ('bø̄rkǝ') gebruikt. [N 32, 42c]
II-9
|
30086 |
put |
ingedeukt:
eŋgǝdø̄k (Q100p Houthem)
|
Terugwijkend gedeelte van het metselwerk van een muur. [N 31, 47a]
II-9
|
24227 |
putter |
distelvink:
distelvink (Q100p Houthem, ...
Q100p Houthem),
putter:
pötter (Q100p Houthem, ...
Q100p Houthem)
|
putter || putter (12 man en pop gelijk; rood gezicht, geel in vleugel, wit in staart; hier alleen op trek; vrij schaars; distelliefhebber; zang is vrolijk, druk gedjiedel; veel in kooi [N 09 (1961)]
III-4-1
|
22726 |
raadsel(tje) |
raadsel(tje):
e rötselke (Q100p Houthem),
raadsel (Q100p Houthem)
|
raadsel [N 07 (1961)] || raadseltje [N 07 (1961)]
III-3-2
|
19057 |
raar, vreemd |
raar:
raar (Q100p Houthem),
vreemd:
vrèm (Q100p Houthem)
|
raar [DC 02 (1932)] || vreemd: Hoe luidt in uw dialect het woord - [DC 19 (1951)]
III-1-4
|
19224 |
raden |
raden:
rao (Q100p Houthem)
|
raden [N 07 (1961)]
III-3-2
|
19433 |
ramen lappen |
ruiten wassen:
roete wessje (Q100p Houthem)
|
ramen zemen [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19977 |
rammelaar |
rammelaar:
remməlèr (Q100p Houthem)
|
konijn, mannetje [DC 04 (1936)]
III-2-1
|
24229 |
ransuil |
ransuil:
ransuul (Q100p Houthem)
|
uil: ransuil (36 oorpluimpjes, bijna alleen in mastbossen; broedt in oud kraaienest; roep [oe-oe-oe-oe] [N 09 (1961)]
III-4-1
|