19977 |
rammelaar |
rammelaar:
raməlēͅr (Q109p Hulsberg),
rĕmmelêr (Q109p Hulsberg),
rekel:
rêkel (Q109p Hulsberg)
|
Het speeltuig voor heel jonge kinderen, dat bestaat uit een holle bol met een handvat waarin zich één of meer losse balletjes bevinden [rammelaar, rammel, klater]. [N 88 (1982)] || konijn, mannetje [DC 04 (1936)]
III-2-1, III-3-2
|
20295 |
rammelen |
rammelen:
rammələ (Q109p Hulsberg)
|
een onwelluidende, trillende klank voortbrengen, gezegd van loszittende voorwerpen die in beweging gebracht worden [rammelen, rotelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33827 |
rank paard |
luxe paard:
lyks pērt (Q109p Hulsberg)
|
Gezegd van een slank, snel paard, dat vaak als rijdier wordt gehouden. [JG 1a; N 8, 20 en 62l]
I-9
|
20515 |
ranzig |
ranzig:
ránzig (Q109p Hulsberg)
|
ranzig; Hoe noemt U: Sterk smakend, onaangenaam ruikend gezegd van spek (ranzig, garstig) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19839 |
raspen |
raspen:
ràspə (Q109p Hulsberg, ...
Q109p Hulsberg)
|
raspen; Hoe noemt U: Met een rasp fijn maken (raspelen, raspen, rieven) [N 80 (1980)]
III-2-1, III-2-3
|
20529 |
rauw |
rauw:
rāūw (Q109p Hulsberg)
|
rauw; Hoe noemt U: Rauw, niet gekookt (groen, rauw) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22338 |
ravotten |
stoeien:
sjtujə (Q109p Hulsberg)
|
Voor de grap met elkaar worstelen, ravotten, gezegd van kinderen [riepen, riepzakken, raggen, balkuinen, stoeien]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18868 |
razen en tieren |
tekeergaan:
təki.ər gaon (Q109p Hulsberg)
|
luidruchtig uiting geven aan woede [razen, tieren, tekeergaan, tobben] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19120 |
razend van woede |
giftig:
gŭŭftig (Q109p Hulsberg)
|
razend van woede, zeer woedend [dol, dul] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33764 |
rechterkant van het paard |
vanneme:
vanǝmǝ (Q109p Hulsberg
[(geassimileerde vorm van vandeme)]
)
|
Tegenovergestelde kant van de plaats waar de voerman gaat. [N 8, 9 en 10]
I-9
|