20846 |
rozijn |
rozijn:
WLD
rəzīēn (Q109p Hulsberg)
|
Een gedroogde druif (rozijn, serzijn). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
33750 |
ruin |
ruin:
rūn (Q109p Hulsberg)
|
Gecastreerde hengst. Als de veulens één à twee jaar zijn en de ballen voldoende gezakt en zichtbaar in de balzak zijn, worden zij gecastreerd. Een hengst van drie tot vijf jaar die om de een of andere reden op deze leeftijd nog gecastreerd wordt, wordt meestal gesneden hengst en niet ruin genoemd. [JG 1a, 1b; A 4, 2c; L 20, 2c; L 39, 43; N 8, 20 en 38; S 27; monogr.]
I-9
|
25115 |
ruisen (van de wind) |
ruisen:
rōēsjə (Q109p Hulsberg)
|
het geluid dat een stroom van lucht of een vloeistof maakt bij het gaan door of schuren langs iets of in zijn baan [ruisen, ruizelen, reuzelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24847 |
ruisen van bladeren |
ruisen:
WLD
rōēsjə (Q109p Hulsberg)
|
Het ruisen van bomen (ruisen, ruizelen, reuzelen, snirsen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17885 |
ruk |
ruk:
ruk (Q109p Hulsberg)
|
Ruk: snelle korte beweging waardoor iets of iemand met een schok van zijn plaats wordt getrokken (ruk, snuk, snoek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25148 |
rukwind |
windstoot:
wintsjtoeat (Q109p Hulsberg)
|
windstoot, ruk of stoot van de wind [hort, buis] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
21708 |
rusthuis |
bejaardenhuis:
bəjaardəhōēs (Q109p Hulsberg)
|
een instelling waar oude mensen kunnen wonen en/of verzorgd worden [oude-mannenhuis, pekenshuis] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21292 |
ruzie |
ruzie:
rŭŭzi.j (Q109p Hulsberg)
|
een luidruchtige woordenstrijd, onenigheid die door praten of schreeuwen tot uitdrukking komt [ruzie, ravelleke, poepelderij, kadij, twist, ruzing, kerwel, actie, piekenpoek] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21291 |
ruzie maken |
ruzing maken:
rŭŭzi.j máákə (Q109p Hulsberg)
|
ruzie maken [kakelen, puken] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21332 |
samenspannen |
houden:
hawtə (Q109p Hulsberg)
|
samenspannen met iemand [heulen, houden] [N 90 (1982)]
III-3-1
|