25173 |
stormx |
storm:
sjtörrəm (Q109p Hulsberg)
|
storm, zeer hevige, zekere tijd aanhoudende wind [tempeest] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
34564 |
stortkar |
slagskar:
šlāxskar (Q109p Hulsberg)
|
Algemene benaming voor een kipbare kar. In tegenstelling tot bij de hoogkar lopen de berries niet onder de gehele bak door. De bak is aan het achtereinde van de berries bevestigd met een verbindingsspil, zodat hij gekipt kan worden zonder dat men het paard moet uitspannen. Deze kar wordt gebruikt voor het vervoer van onder meer mest, bieten, aardappelen, rapen, weigroen enz. Over het algemeen is ze kleiner dan de hoogkar. Meestal heeft deze kar twee wielen, maar er komen ook 3- en zelfs 4-wielige stortkarren voor. De bortelkar en de clitchèt zijn vaak 3-wielig, de bortelkar kan ook 4-wielig zijn. De aardkar is meestal ouder dan de slagkar en heeft ook een kleinere bak. Ook de korte kar heeft een kleinere bak dan de slagkar. Voor de verspreiding van het woordtype mestkar, zie ook WLD I.1, pag. 11 bij het lemma mestkar. Bijzondere types van stortkar zijn de binnenslaander en de buitenslaander, hier sub A. resp B. behandeld. Een binnenslaander is een stortkar met een kleine bak. De beide berries zitten tegen de buitenzijde van de draagbodem van de bak, waardoor deze tussen de berries valt. Een buitenslaander is een stortkar met een grotere bak. De beide berries zitten tegen de binnenzijde van de draagbodem van de bodem van de bak. [N 17, 2-4; N G, 51 + 55; JG 1a; JG 1b; JG 2a; JG 2b; A 42, 10a-b; L 27, 63; monogr.]
I-13
|
21446 |
stortplaats |
stort:
sjtort (Q109p Hulsberg)
|
de plaats waar vuilnis gestort mag worden [stort] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20534 |
stoven |
stoven:
sjtōōvə (Q109p Hulsberg)
|
stoven; Hoe noemt U: Met weinig vet op laag vuur gaar laten worden (smoeren, stoven, wallen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33805 |
straal |
straal:
strāl (Q109p Hulsberg)
|
Veerkrachtig eeltweefsel, enigszins in de vorm van een pijlpunt (mnl. straal: pijl), dat de driehoekige ruimte van de achterrand van de steunsels van een paardehoef opvult. Tilt men de hoef op, moet er een goed ontwikkelde straal te zien zijn. Beginnend bij de bal van de voet en in één punt uitlopend naar de teen werkt de straal als een antislipmechanisme. Zie afbeelding 5. [JG 1a, 1b; N 8, 33 en 34]
I-9
|
21213 |
straatgoot |
riool:
rie.jool (Q109p Hulsberg)
|
een geul langs de weg waarlangs afvalwater kan wegstromen [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18776 |
streng |
streng:
sjtreng (Q109p Hulsberg)
|
niet toegevend, weinig vrijheid veroorlovend, stipt oordelend volgens wet of voorschrift [strak, streng, hard] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22085 |
stro |
struu:
štrø̢̢ǝ (Q109p Hulsberg)
|
Halmen van gedorst koren. De algemene benaming. Zie ook de toelichting bij paragraaf 6.4. [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 83]
I-4
|
21093 |
stroef |
lastig:
lestig (Q109p Hulsberg)
|
niet gemakkelijk in de omgang, stroef [stoer, stuurs, zuur, strak, straf] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
33856 |
strompelend lopen bij het aantrekken |
taperaar:
(paard dat stommelend vooruitkomt- afleiding van tapen, in Rh. Wtb.: moeizaam gaan)
tapǝrɛ̄r (Q109p Hulsberg)
|
[N 8, 62k, 73, 79 en 80]
I-9
|