21445 |
uitschelden |
uitschelden:
oetsjellə (Q109p Hulsberg)
|
iemand smadelijke, honende woorden naar het hoofd werpen [uitkeken, uitjouwen, uitjuiwen, bellen, uitklappen, uitgodverren,uitschelden, uitsliepen [N 85 (1981)]
III-3-1
|
32416 |
uitspannen |
uitspannen:
utšpanǝ (Q109p Hulsberg)
|
Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.]
I-10
|
18925 |
uitstellen |
uitstellen:
oetsjtéllə (Q109p Hulsberg)
|
iets niet op het daarop vastgestelde tijdstip verrichten maar het naar een later tijdstip verschuiven [uitstellen, trekken, vertrekken, verstrekken, nazien] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18891 |
uitvlucht |
uitvlucht:
oetvlög (Q109p Hulsberg)
|
wat men aanvoert om iets niet te hoeven doen [uitvlucht, uitvluchtsel, uitmaak, uitmaaksel, flauws, zoeking] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33846 |
uitwerpselen van het paard |
paardevijgen:
pē̜rdǝvīgǝ (Q109p Hulsberg),
paardskeutel:
pēškø̄tǝl (Q109p Hulsberg)
|
[A 9, 24b]
I-9
|
34144 |
uitwerpselen van koeien |
koeflat:
kou̯flat (Q109p Hulsberg)
|
[N M, 8a; A 9, 24a; JG 1a, 1b; N 11A, 40a; monogr.; add. uit N 5A (I]
I-11
|
22465 |
vaandel |
vaan:
vaan (Q109p Hulsberg)
|
De aan de stok gedragen doek met de kleuren of emblemen van een vereniging of gilde [vaandel, vendel, vaan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20330 |
vader |
pa:
pa (Q109p Hulsberg),
geringschattend
baa (Q109p Hulsberg),
pap:
pap (Q109p Hulsberg),
papa:
papa (Q109p Hulsberg),
pappa (Q109p Hulsberg),
vader:
vader (Q109p Hulsberg, ...
Q109p Hulsberg,
Q109p Hulsberg)
|
(vader;) Hoe wordt de vader door de kinderen aangesproken? [DC 05 (1937)] || vader; (Hoe wordt de vader door de kinderen aangesproken?) [DC 05 (1937)] || vader; ik ga met mijn vader naar het land; volw. [DC 12a (1943)] || vader; ik ga met vader naar het land; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || vader; ik ga met vader naar het land; ± 10 jaar [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
33795 |
vagina, geslachtsorgaan van de merrie |
lijf:
lęi̯f (Q109p Hulsberg)
|
Het uitwendig zichtbare geslachtsdeel. [JG 1a, 1b; N 8, 35, 39b en 40]
I-9
|
22333 |
vals spel |
foetelarij:
futələrīj (Q109p Hulsberg)
|
Oneerlijk spel, het valsspelen [hernij, aarzak, haarzakkerij, aaszakkerij]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|