20160 |
broers en zusters (coll. niet gebruiken |
kinder:
kinder (Q109p Hulsberg)
|
zuster; bestaat er een woord voor broers en zusters samen (Hd. Geschwister?) [DC 05]
III-2-2
|
24948 |
bron |
bron:
bron (Q109p Hulsberg)
|
bron, natuurlijke opening in de grond waar water uit de grond opwelt [kwel, wel] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
34342 |
bronstig |
berig:
bērex (Q109p Hulsberg)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
33864 |
bronstig, van merries |
hits:
hets (Q109p Hulsberg),
rossig:
rø̜sex (Q109p Hulsberg)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van merries. Een hengstige merrie reageert op de aanwezigheid van de hengst met het optillen van de staart. Ze neemt herhaaldelijk een urirende houding aan, waarbij kleine hoeveelheden urine worden geloosd, terwijl de clitorisch ritmisch naar buiten wordt geperst. Bij de afwezigheid van de hengst zijn deze symptomen minder duidelijk of soms geheel afwezig. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 8, 42a en 44; N 8A, 2; monogr.]
I-9
|
24983 |
bros, breekbaar |
bros:
bros (Q109p Hulsberg)
|
hard aanvoelend en toch gemakkelijk breekbaar [bros, sprok, ras, broos] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20386 |
bruid |
bruid:
brōēd (Q109p Hulsberg)
|
bruid [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20387 |
bruidegom |
bruidegom:
broedegom (Q109p Hulsberg)
|
bruidegom [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
21573 |
brutaal |
frech (du.):
vrég (Q109p Hulsberg),
onbeschoft:
onbəsjoeft (Q109p Hulsberg),
ongegeneerd:
óngézjəneert (Q109p Hulsberg)
|
geen schaamte hebbend [(zeer) brutaal, astrant, frech, vrank, frank] [N 87 (1981)] || zeer onbeschaamd, zeer brutaal [astrant, ekstrant, onbeschoft] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
25116 |
bui, regenbui |
bui:
bŭŭj (Q109p Hulsberg)
|
regenbui, korte periode van regen [frontbui, gurze, schoer] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17634 |
buik |
pens:
pans (Q109p Hulsberg)
|
Zie afbeelding 2.33. [JG 1a, 1b; N 8, 14 en 41]
I-9
|