24327 |
daas (tabanidae) |
daas:
WLD
dāās (Q109p Hulsberg),
dees:
dèis (Q109p Hulsberg)
|
Hoe noemt u de grote vlieg waarvan verschillende soorten in ons land voorkomen. De wijfjes zuigen bloed bij grote zoogdieren en mensen. De grote soorten steken pijnlijk en achtervolgen mensen en dieren met grote hardnekkigheid (daas, dazerik, dol) [N 83 (1981)] || larve van de runderhorzel [DC 45 (1970)]
III-4-2
|
20895 |
dadel |
dadel:
WLD
dadəl (Q109p Hulsberg)
|
De vrucht van de dadelpalm (dadel, smeerlap, vijgedaal). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
24915 |
dal, vallei |
dal:
dél (Q109p Hulsberg)
|
dal, vallei, stuk land dat gelegen is tussen meerdere heuvels of bergen [del] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
21172 |
dam |
dam:
dam (Q109p Hulsberg)
|
de in en dwars over een water opgeworpen wal die dient om het water te keren, de stroom te leiden of te verdelen (dam, menuët) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18207 |
dameskous? |
hoos:
Anna, höbs-doe e paar nuj haoze? (Q109p Hulsberg)
|
Anna, heb je een paar nieuwe kousen? [DC 14A (1946)]
III-1-3
|
19633 |
dampen |
paven:
páávə (Q109p Hulsberg)
|
paffen; Hoe noemt U: Op een hoorbare manier roken; geweldig veel roken (paffen, plotsen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
28402 |
dar |
dar:
dar (Q109p Hulsberg)
|
Het mannelijk dier in het bijenvolk. De dar is geboren uit een onbevruchte eicel. In de bijenwoning doet hij niets anders dan eten. Zijn enige functie is het helpen warm houden van het broed door zijn aanwezigheid. Onmisbaar zijn de darren voor de bevruchting van de jonge koningin. Na de paring sterft de dar. De darren worden in mei of vlak daarna geboren. Als het bijenjaar ten einde spoedt, in augustus of september, worden de darren verdreven door de werksters en sterven zij. De dar heeft geen angel. Voor het woorddeel (-bij) leest men de woordtypen bij/bie en bien. In welke plaatsen deze woordtypen respectievelijk voorkomen, ziet men in het lemma Bij. Voor de fonetische documentatie ervan wordt ook verwezen naar het lemma Bij. [N 63, 12c; S 3; L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 2; R 3, 42; A 9, 2; Ge 37, 2; monogr.]
II-6
|
33753 |
darmuitstulping |
breuk:
brø̄k (Q109p Hulsberg)
|
[N 8, 61c]
I-9
|
33824 |
dartel |
bretsig:
brętsǝx (Q109p Hulsberg),
speels:
špēls (Q109p Hulsberg)
|
Gezegd van felle, vurige, moeilijk te tomen paarden, vooral jonge hengsten. [JG 1d; N 8, 64g]
I-9
|
18898 |
de baas spelen |
de baas spelen:
də baas sjpeelə (Q109p Hulsberg)
|
de baas spelen, het voor het zeggen willen hebben [oversukkelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|