25064 |
oneven, niet door twee deelbaar |
omp:
ómp (Q109p Hulsberg)
|
niet door twee deelbaar, gezegd van een aantal [on, oneven, onk, omp] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18975 |
onfatsoenlijk |
vies:
vīēs (Q109p Hulsberg)
|
in strijd met het fantsoen, met de goede manieren [vies, onfatsoenlijk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18901 |
ongehoorzame jongen |
batraaf:
battəraaf (Q109p Hulsberg)
|
een ongehoorzame jongen [bengel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18821 |
ongelukkige |
pechvogel:
pegvogəl (Q109p Hulsberg)
|
iemand die door het ongeluk is getroffen [stakkerd, duts] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25057 |
ongeordende hoeveelheid, chaos |
rotzooi:
rotzooi (Q109p Hulsberg)
|
een verwarde boel [hals, rommel, piëel, warwinkel, werzel, pan] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33291 |
onkruid, algemeen |
onkruid:
onkrūt (Q109p Hulsberg)
|
De verzamelnaam van in het wild groeiende planten, tussen de cultuurgewassen; ze belemmeren de cultuurgewassen in hun groei en de boer zal ze dan ook bestrijden. Naar aanleiding van de opgave nuttigheid in L 387 merkt de zegsman op: "Nut is hier ɛvuil, viesɛ"; waarschijnlijker dan deze volksetymologie is echter dat het voorvoegsel on- hier is uitgevallen. Puinen, puimen is eigenlijk de soortnaam van een afzonderlijke plant (zie het lemma Kweek) maar hier uitdrukkelijk opgegeven als de algemene benaming voor alle soorten onkruid. Hetzelfde geldt voor de opgaven reutsel (zie het lemma Perzikkruid). De varianten op -ds zoals vuiligheids vertonen pseudo-klankverschuiving. [N 11, 70a en 80a; N 11A, 172d; N 14, 123 en 124; N 17, 11; N P, 15b en 16b; JG 1a, 1b; A 17, 11; A 26, 9; A 28, 10; A 30, 2; A 39, 1b; A 43, 13; L 2, 18; S 26; Wi 6; monogr.]
I-5
|
20452 |
onkuis |
scherp:
sjerrəp (Q109p Hulsberg)
|
onkuis; tot wellust neigend, onzedig [onkuis, wulps, ontuchtig] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
18990 |
onnozel |
stom:
sjtom (Q109p Hulsberg)
|
zeer dom, zich gedragend als een ezel [suf, sloom, dwaas, ezelachtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19267 |
onnozel persoon |
ezel:
éézəl (Q109p Hulsberg),
onnozele hals:
ənu.əzələ haws (Q109p Hulsberg),
stommerik:
sjtommərik (Q109p Hulsberg),
zebedeus:
zebədeius (Q109p Hulsberg)
|
een ezelachtig persoon, een zeer dom iemand [nienop, carnichon, loep, zebedeus, uil, uilskuiken, aap, sufferd] [N 85 (1981)] || een onozel persoon [stumper, bleuter] [N 85 (1981)] || iemand die ontzettend dom is [nienop] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20922 |
onrijp |
groen:
WLD
grēūṇ (Q109p Hulsberg)
|
Niet rijp, gezegd van een vrucht (groen, groenweg). [N 82 (1981)]
III-2-3
|