33535 |
onrijp, onvolgroeid |
groen:
WLD
grēūṇ (Q109p Hulsberg)
|
Niet rijp, gezegd van een vrucht (groen, groenweg). [N 82 (1981)]
I-7
|
18973 |
onschuldig |
onnozel:
ənu.əzəl (Q109p Hulsberg)
|
zonder besef van goed en kwaad [onschuldig, onnozel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18861 |
onstuimig |
wild:
wilt (Q109p Hulsberg)
|
moeilijk in toom te houden, driftig [wreed, onstuimig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20581 |
ontbijt |
morgenskoffie, de -:
mörgəskoffie (Q109p Hulsberg)
|
maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18858 |
ontzien |
ontzien:
ontzeen (Q109p Hulsberg)
|
iemand zoveel mogelijk sparen [ontzien, vreeuwen, vieren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34151 |
onvruchtbare koe |
kween:
kwēn (Q109p Hulsberg)
|
In dit lemma duiden de benamingen niet alleen op een koe die bij de dekking niet is bevrucht maar ook op een rund dat halfslachtig ter wereld is gekomen dat wil zeggen half stier en half koe is. Ook tweeling-runderen zijn vaker onvruchtbaar. [N 3A, 102; N 3A, 103; N 3A, 150h; N 3A, 150i; JG 1a, 1b; A 4, 14; L 20, 14; monogr; add. uit N C]
I-11
|
17973 |
onwel |
niet goed:
neet gōōt (Q109p Hulsberg)
|
Zich niet lekker voelen (spijten, kruchen, in de lappenmand zijn). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19218 |
onwennig (voelen) |
onwennig:
onwinnig (Q109p Hulsberg)
|
nog niet op zijn gemak zijn in een nieuwe toestand [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20557 |
ooft |
ooften:
èùf (Q109p Hulsberg)
|
ooft; Hoe noemt U: Appelen of peren, in schijven gedroogd (in de oven) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17732 |
oogvuil (slaper) |
pips:
pupsj (Q109p Hulsberg)
|
vuil, Gedroogd ~ in de ooghoeken (slaper, slaap). [N 84 (1981)]
III-1-1
|