34546 |
roep- en lokwoord voor de eend |
wiele, wiele, wiele:
wilǝ, wilǝ, wilǝ (L320p Hunsel)
|
[L 18, 2; L B2, 259b; GV 2, 2k; VC 14, 2r -r-; Vld.; N 19, 74, Q 111 add.; A 6, Q 36 add.; monogr.]
I-12
|
34552 |
roep- en lokwoord voor de gans |
wiele, wiele, wiele:
wilǝ, wilǝ, wilǝ (L320p Hunsel)
|
Naast het roepen van namen kan men de ganzen ook lokken door met de tong te klakken of te fluiten. [VC 14, 2p -r-; L 47, 9d; A 6, 6]
I-12
|
34528 |
roep- en lokwoord voor de kip |
tiet, tiet, tiet:
tit, tit, tit (L320p Hunsel)
|
Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.]
I-12
|
34218 |
roep- en lokwoord voor de koe |
betje:
betje (L320p Hunsel)
|
Men roept de koe naast de algemene benamingen koe, muk enzovoorts ook met het noemen van de kleur, b.v. zwarte en met een eigennaam als Lies en Berta. [N C, 16; VC 14, 2a (r]
I-11
|
34379 |
roep- en lokwoord voor een big |
kuusje:
kyskǝ (L320p Hunsel)
|
Roep- en lokwoord voor een big. Iets roepen kan ook vervangen worden door een smakkend geluid te maken of door te klakken met de tong. [N 19, 11b; VC 14, 2d r; monogr.]
I-12
|
34529 |
roep- en lokwoord voor het kuiken |
kuik, kuik:
kyk, kyk (L320p Hunsel),
kuik, kuik, kuik:
kyk, kyk, kyk (L320p Hunsel)
|
[N 19, 44b; A 6, 2c; L 47, 9b; VC 12 2o -r-; monogr.]
I-12
|
34377 |
roep- en lokwoord voor het varken |
kuus:
kys (L320p Hunsel)
|
In plaats van kuus roepen klakt men ook wel met de tong. [N 19, 11a; VC 14, 2c (r]
I-12
|
21362 |
roepen |
roepen:
roope (L320p Hunsel)
|
roepen [SGV (1914)]
III-3-1
|
34460 |
roepwoord voor de geit |
sik:
sek (L320p Hunsel)
|
[N 19, 74e; VC 14, 2l r; L B2, 259e -263-; monogr.; N C, Q 111 add.]
I-12
|
34461 |
roepwoord voor de jonge geit |
jonge geit:
joŋǝ gęi̯t (L320p Hunsel)
|
[N 19, 74f; VC 14, 2m -r-]
I-12
|