31806 |
schaaf |
schaaf:
šāf (L320p Hunsel)
|
Werktuig, bestaande uit een houten blok waarin een beitel in schuine stand zodanig is bevestigd, dat het snijvlak ervan aan de onderzijde enigszins uitsteekt. De schaaf wordt gebruikt om hout vlak te maken of om er een bepaalde vorm aan te geven. [N 53, 53; S 30; monogr.]
II-12
|
19507 |
schaal |
schaal:
sjaal (L320p Hunsel)
|
schaal [SGV (1914)]
III-2-1
|
34381 |
schaap |
schaap:
sǭp (L320p Hunsel)
|
Bedoeld wordt het schaap in het algemeen, niet geslachtelijk onderscheiden. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b, 2c; L 45, 21; L 38, 40; L 6, 25; S 30; A 14, 21; A 2, 1; G V, m3; Gwn 5, 13 add.; monogr.]
I-12
|
33342 |
schaapherder |
scheper:
šēǝpǝr (L320p Hunsel)
|
[A 48, 18a; L 1, a-m; L 26, 32a; S 13; Wi 2; monogr.]
I-6
|
28873 |
schaar |
scheer:
šęǝr (L320p Hunsel)
|
Schaar, gereedschap van kleermaker en naaister. Een goede schaar is gemaakt van staal en ijzer. Het snijvlak van de schaar moet van staal vervaardigd zijn. Het bovenoog, waarin de duim rust, is kleiner en ronder dan het onderoog waarin de vingers rusten (Papenhuyzen III, pag. 9). In dit lemma zijn de vragen ø̄Hoe noemt u de schaar in het algemeen?ø̄ (N 59, 16a), ø̄Hoe noemt u de grote schaar?ø̄ (N 59, 16b), en ø̄Hoe noemt u de kleine schaar?ø̄ (N 59, 16c) samengevoegd. Binnen dit lemma zijn de antwoorden onderverdeeld in drie groepen die beantwoorden aan de driedelige vraagstelling. Zie afb. 8. [N 59, 16a; N 59, 16b; N 59, 16c; N 62, 54; L 45, 14; L A2, 317; Gi 1.IV, 22; MW; S 30; monogr.]
II-7
|
22314 |
schaats |
schaats:
sjaats (L320p Hunsel)
|
Hoe noemt men de voorwerpen, bestaande uit een ijzer en een houten of metalen voetrust, die men onder de schoenen bindt om op het ijs te kunnen rijden? [DC 23 (1953)]
III-3-2
|
30673 |
schablonenmes |
schablonneermes:
šablonērmɛts (L320p Hunsel)
|
Mesje dat bij het aanbrengen van letters of afbeeldingen op glas gebruikt wordt voor het uitsnijden van het patroon in de schablonen en mallen. [N 67, 54e]
II-9
|
19081 |
schaden (ww.) |
schaden:
sjaaje (L320p Hunsel)
|
schaden (ww.) [SGV (1914)]
III-1-4
|
25043 |
schaduw, lommer |
scheem:
sjeem (L320p Hunsel, ...
L320p Hunsel),
sjéém (L320p Hunsel),
šjeem (L320p Hunsel)
|
(de) schaduw [DC 23 (1953)] || schaduw [DC 42B (1967)], [SGV (1914)] || schaduw (lommer) [RND]
III-4-4
|
21092 |
schaften |
ungeren houden:
unjere hoaje (L320p Hunsel)
|
schaften [SGV (1914)]
III-3-1
|