25206 |
weersgesteldheid |
weer:
wèr (L320p Hunsel),
wêr (L320p Hunsel)
|
weer [DC 03 (1934)], [SGV (1914)]
III-4-4
|
23335 |
weerwolf |
weerwolf:
wêrwolf (L320p Hunsel)
|
weerwolf [SGV (1914)]
III-3-3
|
20436 |
wees |
wees:
wees (L320p Hunsel)
|
wees [SGV (1914)]
III-2-2
|
33663 |
wei |
wei:
wē̜i̯ (L320p Hunsel),
wē̜ǝ (L320p Hunsel),
węi̯ (L320p Hunsel, ...
L320p Hunsel),
węi̯ǝ (L320p Hunsel)
|
Dunne, zoete vloeistof die, na de afscheiding van de kaasstof, van de melk overblijft. [L 27, 30 en 31; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 7, 15, 27 en 28; L 2, 7; A 9, 15a en 15b; S 15; Ge 22, 65 en 128; monogr.] || In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.]
I-11, I-8
|
17597 |
wenkbrauw |
oogsbrauw:
ougsbroaj (L320p Hunsel)
|
wenkbrauw [SGV (1914)]
III-1-1
|
19071 |
wensen |
wensen:
winsche (L320p Hunsel)
|
wenschen [SGV (1914)]
III-1-4
|
19131 |
werk |
rap:
rap (L320p Hunsel)
|
De korte vezels die in de hekel achterblijven bij het uithekelen, waarbij men de lange hennep in de hand overhoudt. Volgens de informant van L 265c is rap afval bij grof hekelen. Dit afval wordt wel bij het stofferen van meubels gebruikt als opvulsel. Dezelfde informant vermeldt dat werk het afval is bij het fijne hekelen. Van dit ø̄fijneø̄ afval kan men linnen maken. [N 48, 25b; N 48, 25c; N 48, 25d; S 13; N 34, C 2 add.; monogr.]
II-7
|
21485 |
werk (zn) |
werk:
werk (L320p Hunsel)
|
werk; ben je klaar met je -? [DC 03 (1934)]
III-3-1
|
18597 |
werkdaagse jas |
jas voor `s werkeldaags:
eine jas veur swerkeldaags (L320p Hunsel)
|
werkdagen (mv.) [een jas voor de - ] [SGV (1914)]
III-1-3
|