17749 |
krullen |
krullen:
krolle (L320p Hunsel)
|
krullen [SGV (1914)]
III-1-1
|
18019 |
kuchen |
kuchen:
kuche (L320p Hunsel)
|
kuchen [SGV (1914)]
III-1-2
|
34299 |
kudde volwassen varkens |
klocht:
kloxt (L320p Hunsel)
|
In dit lemma zijn de benamingen voor "kudde dieren" in het algemeen en "kudde varkens" in het bijzonder opgenomen. Zowel in de "Amsterdamse" als "Leuvense" vragenlijsten was gevraagd naar "kudde dieren". Dieren konden varkens, schapen, koeien, ganzen zijn. De antwoorden die betrekking hadden op specifiek "kudde schapen", "kudde ganzen" zijn bij het hoofdstuk schapen, ganzen ondergebracht. [N 76, 2; A 4, 18; L 4, 18; L 20, 18; monogr.]
I-12
|
24199 |
kuifleeuwerik |
liewerk:
lieuwer(i)k (L320p Hunsel)
|
Hoe heet de kuifleeuwerik? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
34475 |
kuiken |
kuiken:
kȳkǝn (L320p Hunsel)
|
Jong van een kip. [A 6, 1d; Wi 4; RND 1; L 6, 20a; L 42, 32; JG 1a, 1b, 2c; S 14; Gwn 5, 15; Vld.; monogr.]
I-12
|
17606 |
kuiltje (in de kin / wangen) |
kuiltje:
kuulke (L320p Hunsel)
|
Een dergelijk deukje in de kin? [DC 21 (1952)]
III-1-1
|
32341 |
kuip |
kuip:
kūp (L320p Hunsel)
|
In het algemeen een wijd vat, meestal van hout, van boven open en daar ook iets wijder dan aan de onderzijde. [N E, L; S 19; L 1a-m; L 17, 18a; monogr.]
II-12
|
32246 |
kuiper |
kuiper:
kȳpǝr (L320p Hunsel)
|
Vakman die houten kuipen, vaten en tonnen vervaardigt. [A 32, 10; S 20; L 1a-m; L 29, 13; monogr.]
II-12
|
17773 |
kuit |
kuit:
kuut (L320p Hunsel, ...
L320p Hunsel,
L320p Hunsel)
|
kuit [SGV (1914)] || kuit (ve vis) [SGV (1914)] || kuit (wade) [DC 01 (1931)]
III-1-1, III-4-2
|
19632 |
kussensloop |
kustijk:
køͅstēk (L320p Hunsel, ...
L320p Hunsel)
|
kussensloop [Roukens 14 (1937)], [SGV (1914)]
III-2-1
|