e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hunsel

Overzicht

Gevonden: 1928
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
krullen krullen: krolle (Hunsel) krullen [SGV (1914)] III-1-1
kuchen kuchen: kuche (Hunsel) kuchen [SGV (1914)] III-1-2
kudde volwassen varkens klocht: kloxt (Hunsel) In dit lemma zijn de benamingen voor "kudde dieren" in het algemeen en "kudde varkens" in het bijzonder opgenomen. Zowel in de "Amsterdamse" als "Leuvense" vragenlijsten was gevraagd naar "kudde dieren". Dieren konden varkens, schapen, koeien, ganzen zijn. De antwoorden die betrekking hadden op specifiek "kudde schapen", "kudde ganzen" zijn bij het hoofdstuk schapen, ganzen ondergebracht. [N 76, 2; A 4, 18; L 4, 18; L 20, 18; monogr.] I-12
kuifleeuwerik liewerk: lieuwer(i)k (Hunsel) Hoe heet de kuifleeuwerik? [DC 06 (1938)] III-4-1
kuiken kuiken: kȳkǝn (Hunsel) Jong van een kip. [A 6, 1d; Wi 4; RND 1; L 6, 20a; L 42, 32; JG 1a, 1b, 2c; S 14; Gwn 5, 15; Vld.; monogr.] I-12
kuiltje (in de kin / wangen) kuiltje: kuulke (Hunsel) Een dergelijk deukje in de kin? [DC 21 (1952)] III-1-1
kuip kuip: kūp (Hunsel) In het algemeen een wijd vat, meestal van hout, van boven open en daar ook iets wijder dan aan de onderzijde. [N E, L; S 19; L 1a-m; L 17, 18a; monogr.] II-12
kuiper kuiper: kȳpǝr (Hunsel) Vakman die houten kuipen, vaten en tonnen vervaardigt. [A 32, 10; S 20; L 1a-m; L 29, 13; monogr.] II-12
kuit kuit: kuut (Hunsel, ... ) kuit [SGV (1914)] || kuit (ve vis) [SGV (1914)] || kuit (wade) [DC 01 (1931)] III-1-1, III-4-2
kussensloop kustijk: køͅstēk (Hunsel, ... ) kussensloop [Roukens 14 (1937)], [SGV (1914)] III-2-1