id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
30795 | looien | looien: luǝjǝ (Hunsel) | Het bereiden van leer. Dierehuiden die bepaalde voorbereidingen hebben ondergaan worden met bepaalde samentrekkende stoffen zo behandeld dat zij tot leer worden. [S; L 1a-m; monogr.] II-10 |
24678 | loot, nieuw uitgelopen twijgje | loot: loot (Hunsel) | loot [SGV (1914)] III-4-3 |
17817 | lopen | lopen: loupe (Hunsel) | lopen [SGV (1914)] III-1-2 |
34545 | lopen, gezegd van eenden | waggelen: waqǝlǝ (Hunsel) | [N 70, 2; monogr.] I-12 |
33729 | losse paal met draad | varen: vǭrǝ (Hunsel) | Losse paal met draad waarmee men de wei kan afsluiten. [N 14, 68c; N 7, 48b; L B 19, 6; A 25, 8] I-8 |
21218 | losse plankbrug | vondertje: vanjerke (Hunsel) | vlonder (vonder) [SGV (1914)] III-3-1 |
25217 | luchtx | lucht: locht (Hunsel, ... ) | lucht [DC 03 (1934)], [SGV (1914)] III-4-4 |
19619 | lucifer | zwegeltje: zwegelke (Hunsel) | lucifer [SGV (1914)] III-2-1 |
18918 | lui | lui: luije (Hunsel) | lui (traag) [SGV (1914)] III-1-4 |
21346 | lui (lieden) | lui: luuj (Hunsel, ... ), mensen: minsə (Hunsel), minsən (Hunsel) | lui (lieden) [SGV (1914)] || lui/lieden; de - zijn vandaag allemaal buiten op het land aan het maaien [DC 03 (1934)] || mensen [RND] || volk [RND] III-3-1 |