e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L289a plaats=Hushoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schande blamage: blamaasj (Hushoven) schande III-1-4
schapestal, schaapskooi schaapsstal: sxǭps[stal] (Hushoven) De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.] I-6
schaterlachen zich bescheuren: zich beschuuëre (Hushoven) uitbundig lachen III-1-4
scheen scheen: scheen (Hushoven) scheen - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)] III-1-1
schelden, schimpen schelden: schêldje (Hushoven), schobben: schobbe (Hushoven), sjamfoeteren: schamfoetere (Hushoven), fr. Jean foutre  sjamfoetere (Hushoven) schelden III-1-4
schemering, valavond avonddonker: aovuntjdônkel (Hushoven), uilenvlucht: BNO.  uûlevleûg (Hushoven), WB.  uûlevluuëg (Hushoven), valavond: (meervoud: valaovundje).  val⁄aovuntj (Hushoven) avondschemering, valavond || schemer, halfduister III-4-4
schenen schenen: sxēnǝ (Hushoven) Gekliefde en geschaafde wissen. Zij worden vooral gebruikt voor fijn vlechtwerk. Ook de wanden van duivenmanden worden met schenen volgevlochten. [N 40, 85; monogr.] II-12
schenkkan karaf: kəraf (Hushoven) waterkan, glazen wijn- of likeurkan III-2-1
scheukpaal schuurpaal: sxōrpǭl (Hushoven) Een paal in de weide waaraan het vee zich kan schuren. [N 14, 69; S 31; monogr.] I-11
schijfkouter schijfmes: sxīfmɛs (Hushoven), snijrel: snei̯rɛl (Hushoven) Het gewone of meskouter kan soms vervangen worden door een roterende stalen schijf die met een stang of gevorkt ijzer aan de ploegboom verbonden is. Dit vertikaal snijdende schijfkouter wordt vooral gebruikt bij het scheuren van weiland en het omploegen van groenbemestingsgewassen (serradella, lupine e.d.), dus in die gevallen waarin het gewone kouter te veel weerstand zou ondervinden. Dat het schijfkouter niet overal bekend is (geweest), blijkt uit een aantal op de vraag naar "schijfkouter" gegeven termen die op de ploegschaar, het kouter, de voorschaar, het ploegwieltje of het ploegvoetje wijzen. Deze opgaven werden naar de betreffende lemmata overgebracht. De overige opgaven, die als "schijfkouter" konden worden geduid, zijn in dit lemma onder A. bijeengezet. Blijkens de toelichting bij de opgaven die n.a.v. de vraag naar "rōsmes" (N 11, 33g) werden verstrekt en die onder B. zijn opgenomen, kon de ploeg voor het snijden van graszoden e.d. ook op een andere wijze dan met een schijfkouter worden toegerust, zoals een niet roterend mes, of een mes dat aan de ploegvoet bevestigd werd. De toelichting bij rusmes voor L 270 lijkt echter te wijzen op voorschaar, terwijl die voor L 312 aan het schijfkouter doet denken. Het is niet uitgesloten dat met enige van de bij A. genoemde mes-samenstellingen in werkelijkheid niet het schijfkouter bedoeld wordt en dat de onder B. genoemde termen soms de voorschaar of een variant daarvan betreffen. Men zie ook de lemmata mestinlegger en voorschaar. [N 11, 33g + k; N 11A, 91; A 26, 4b; Lu 4, 4b] I-1