e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L289a plaats=Hushoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spons spons: spo.ns (Hushoven), spōns (Hushoven) spons || spons om ruiten mee schoon te maken [DC 15 (1947)] III-2-1
spookschaaf spookschaaf: spookschaaf (Hushoven, ... ) Klein, langwerpig schaafje, vroeger van hout, nu van ijzer, met twee handvatten en een schaafbeitel die door middel van twee schroeven in de gewenste stand wordt gebracht. De spookschaaf dient om hol- en bolvormige stukken glad te schaven. Zie ook afb. 49. De spookschaaf wordt door verschillende houtbewerkende beroepen gebruikt. De kuiper schaaft er bijvoorbeeld de buitenwand van vaten mee glad, terwijl de wagenmaker er wielspaken en andere gebogen oppervlakken mee bijwerkt. [N 53, 77; N E, 45a; N G, 38b; A 32, 3a-b; monogr.] II-12
sporkehout hondshout: loofboom, gebruikt voor klompepinnetjes  hóngshout (Hushoven) vuilboom III-4-3
sport van een stoel sproot: sprōt (Hushoven) ronde of vierkante latten, die soms de poten van een stoel aan de onderzijde verbinden [DC 19 (1951)] III-2-1
spotvogel tekteguut: tekteguût (Hushoven) spotvogel III-4-1
spreeuw spreeuw: spreeft (Hushoven), sprieëft (Hushoven) Hoe heet de spreeuw? [DC 06 (1938)] || spreeuw III-4-1
spreken, praten kallen: kalle (Hushoven, ... ), kallen (Hushoven, ... ) praten [DC 02 (1932)] || spreken; ik versta jullie niet, jullie moeten een beetje harder - [DC 03 (1934)] III-3-1
springlap bokkenlapje: bokǝlɛpkǝ (Hushoven) Lap of stuk zakkenstof onder de buik van een mannelijk schaap gebonden. Hierdoor verhindert men dat de bok kan dekken. [N 19, P 188 add.; monogr.] I-12
sprinkhaan hooispringer: hoeëjsprînger (Hushoven), sprinkhaan: sprinkhaan (Hushoven), sprînkhaan (Hushoven) sprinkhaan [DC 07 (1939)] III-4-2
spruitkool, spruitje spruiten: mv.  sproête (Hushoven) spruiten I-7