21345 |
fluisteren |
fluisteren:
fluustere (L289a Hushoven)
|
fluisteren [DC 16 (1948)]
III-3-1
|
28760 |
fluweel, velours |
fluweel:
flǝwiǝl (L289a Hushoven),
velours:
flūr (L289a Hushoven)
|
Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.]
II-7
|
33528 |
framboos |
flamboos:
flamboeës (L289a Hushoven),
framboos:
framboeës (L289a Hushoven),
(...)
framboos (L289a Hushoven)
|
[DC 13 (1945)]framboos
I-7
|
24148 |
frater |
steenknuiter:
steînknuuëter (L289a Hushoven)
|
frater
III-4-1
|
21029 |
frikandel |
frikadel:
frikkedel (L289a Hushoven)
|
frikandel
III-2-3
|
20494 |
fruit eten |
snatsen:
Hae és maager van ¯t snaatse
snaatse (L289a Hushoven)
|
uit de hand fruit eten
III-2-3
|
33529 |
fruit, ooft |
ooft:
spec. slechte soort peer als vlaaispijs gebruikt
oeëft (L289a Hushoven)
|
ooft
I-7
|
33530 |
fruit, slechte kwaliteit |
kraatsel:
kraatsel (L289a Hushoven)
|
gerimpelde appel
I-7
|
30056 |
fundament |
fondament:
fǫ.ndǝmę.nt (L289a Hushoven)
|
De grondvesten van een gebouw. Het fundament kan al dan niet onderheid zijn, wordt in metselsteen, stampbeton of gewapend beton uitgevoerd en reikt tot aan het maaiveld of de begane grond. [N 31, 1a; N 31, 1b; N 31, 1c; monogr.]
II-9
|
24547 |
gagel |
gaalhout:
zeer aromatisch, gebruikt onder het stro in bedden om ongedierte te verdrijven
gaolhout (L289a Hushoven)
|
gagel
III-4-3
|