32920 |
op rijen zetten |
op de hallen schuiven:
ǫp dǝ [hallen] sxȳvǝ (L289a Hushoven),
op sloten trekken:
ǫp [sloten] trękǝ (L289a Hushoven)
|
Het uitgespreide gras dat de eerste droging heeft ondergaan bijeenwerken tot rijen of langwerpige heuveltjes. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi of gras. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de rij, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''rij, wiers''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''rij, wiers''. Achter in het lemma staan dan de werkwoorden bijeen die geen formeel verband met de benamingen voor de rij hebben. De kaart bevat de denominatieven van de heteroniemen voor rij, wiers en de werkwoordelijke uitdrukkingen met die heteroniemen, ook geordend zoals in het lemma ''rij, wiers''. [N 14, 100; JG 1b, 1c, 2c; A 10, 18; L 38, 36; monogr.]
I-3
|
32929 |
op ruiters zetten, ruiteren |
opruiteren:
ǫprø̜i̯tǝrǝ (L289a Hushoven)
|
Het bijeenzetten van het gedroogde hooi op houten stellages, doorgaans ruiters of bokken genoemd (zie het lemma ''hooiruiter''), zodat het zonder in contact met de bodem te staan, verder kan drogen, voordat het van het veld naar de boerderij wordt gebracht. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de hooiruiter, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van ø...ŋ verwezen naar de woordtypen van het lemma ''hooiruiter''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''hooiruiter''.' [N 14, 113b; JG 1b add.]
I-3
|
33205 |
opbrengst van een aardappelstruik |
bos:
bǫs (L289a Hushoven)
|
Bij het woordtype kooksel wordt opgemerkt: "eigenlijk voldoende om éénmaal van te eten". [N 12, 19]
I-5
|
19293 |
ophitsen |
stoken:
stuuëke (L289a Hushoven)
|
ophitsen, stoken
III-1-4
|
32928 |
opper |
huist:
hust (L289a Hushoven),
opper:
ǫpǝr (L289a Hushoven)
|
De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.]
I-3
|
19321 |
opscheppen |
poffen:
póffe (L289a Hushoven),
stroffen:
stróffe (L289a Hushoven),
stuiten:
stoête (L289a Hushoven),
toeten:
toete (L289a Hushoven),
tonen:
tuîne (L289a Hushoven)
|
opscheppen || pochen || pochen, opscheppen || snoeven, pochen
III-1-4
|
19322 |
opschepper |
blinkerd:
blînkert (L289a Hushoven),
dunkveel:
tûnkvöl (L289a Hushoven),
kuus:
kuus (L289a Hushoven),
muilenmaker:
moêlemaaker (L289a Hushoven),
opschepper:
opschöpper (L289a Hushoven),
perjan:
perjân (L289a Hushoven),
pofferd:
póffert (L289a Hushoven),
pronker:
prônker (L289a Hushoven),
tonerd:
tuînert (L289a Hushoven, ...
L289a Hushoven)
|
opschepper
III-1-4
|
32413 |
opsnijder |
opsnijder:
ǫpsnejǝr (L289a Hushoven)
|
Een werktuig dat lijkt op het bodemmes en dient om de binnenkant van de klompopening van de in de heulbank geplaatste klomp glad te maken en bij de afwerking van de klomp de scherpe kanten aan de binnenkant van de klompopening weg te snijden. De afmetingen van de opsnijder variëren al naar gelang de werkzaamheden die er mee moeten worden uitgevoerd. Zie ook afb. 248. [A 29a, 10a-b; A 29a, 11a-b; A 29a, 12a-c; Bakeman 8; monogr.]
II-12
|
32936 |
opsteker |
opsteker:
ǫpstēkǝr (L289a Hushoven)
|
Degene die het hooi met de oogstgaffel opsteekt naar de optasser op de wagen. [N 14, 121a; A 34, 3a]
I-3
|
32938 |
optassen, vouwen |
rollen:
rǫlǝ (L289a Hushoven)
|
Het eigenlijke laden van het hooi op de wagen. Vooral op de Kempense ladderkarren, zonder dichte zijschotten (zie het lemma ''hooikar'') is dit laden een zorgvuldig karwei: de bussels hooi worden dan met een draaiende slag, een "vouw", vast tegen elkaar aan gestapeld. Om praktische redenen moest er met zorg geladen worden: er moest immers zoveel mogelijk hooi op de wagen geladen worden; maar ook om redenen van beroepstrots: een goedgeladen oogstwagen is de trots van de boer. Om een slechtgeladen wagen zal hij worden bespot. [N 14, 120; A 34, 6]
I-3
|