19547 |
petroleumlamp |
belgische lamp:
beͅ.lzə la.mp (L289a Hushoven),
blaker:
blōͅkər (L289a Hushoven)
|
grote, hangende petroleumlamp vanaf de zolder. Ze kon d.m.v. gewichten hoger of lager worden gesteld. || petroleumlamp
III-2-1
|
20822 |
peuk |
koetje:
koetje (L289a Hushoven)
|
sigarettenpeuk
III-2-3
|
33508 |
peul, dop (znw) |
schaalerwt:
mv.
schaalerte (L289a Hushoven)
|
peulen
I-7
|
33522 |
peulen, doppen (ww.) |
keveren:
keevere (L289a Hushoven)
|
doppen v erwten
I-7
|
18806 |
piekeren |
dubben:
döbbe (L289a Hushoven),
prakkedenken:
prakkedînke (L289a Hushoven),
prakkiseren:
prakkezieëre (L289a Hushoven)
|
nadenken, piekeren, dubben || piekeren, dubben
III-1-4
|
17991 |
pijn |
pijn:
pien (L289a Hushoven)
|
mijn voeten doen mij erg zeer [DC 03 (1934)]
III-1-2
|
20799 |
pijp |
lots:
Dae rouktj ¯n lóts met zwaore tebak: hij rookt zware pijptabak Dae luiptj d¯n hieëlen daag met di-j lóts in zien moel
lóts (L289a Hushoven),
pijp:
Verklw. piêpke ¯n Aerde piêp
piêp (L289a Hushoven)
|
pijp
III-2-3
|
20876 |
pijpensteel |
pijpenroertje:
uitsluitend verklw.
piêpe-reurke (L289a Hushoven)
|
voorstuk van pijp
III-2-3
|
24553 |
pijpenstrootje |
bunt:
beentj (L289a Hushoven),
smele:
om pijpen schoon te maken
smeeliej (L289a Hushoven)
|
buntgras
III-4-3
|
33033 |
pikkeling, zwad met een slag afgepikt |
snede:
snēi̯ (L289a Hushoven)
|
Hoeveelheid graan die men met één slag afpikt; vergelijk het lemma ''zwad, houw'' (3.1.4) in aflevering I.3. De enqu√™tes van Goossens hebben voor dit begrip niet veel opgaven opgeleverd; de vraag uit N 15, 16 levert slechts indirect materiaal op voor het begrip "pikkeling". Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf.' [A 23, 16.1a; L 48, 34.1a; Lu 1, 16.1a; Lu 2, 34.1a; monogr.; add. uit N 15, 16e; JG 1a, 1b, 1c, 2c]
I-4
|