24545 |
bevertjes |
rijertje:
mv.
ri-jjerkes (L289a Hushoven)
|
trilgras
III-4-3
|
25107 |
bewolkte lucht |
bewolkte lucht:
de locht is bewolktj (gae sietj gein steek) (L289a Hushoven)
|
Hoe zegt men in uw dialect: De lucht, de hemel is bewolkt, je ziet geen sterren. [DC 30 (1958)]
III-4-4
|
19613 |
bezem |
bezem:
biəsəm (L289a Hushoven),
keerbezem:
Zie tekening 2 (rechts) Als hij enkel gebruikt wordt om te \"keren\"of te vegen
kierbesem (L289a Hushoven),
straatbezem:
straotbesems (L289a Hushoven)
|
bezem || bezem (soorten) [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
18827 |
bezorgd |
bezorgd:
bezörgtj (L289a Hushoven)
|
bezorgd
III-1-4
|
20830 |
bier |
bier:
beer (L289a Hushoven)
|
bier
III-2-3
|
20640 |
bierpap |
bierpap:
Als men dit eet bij verkoudheid of griep kan men goed transpireren e kappertje beer: een klein glas bier (voor dames met suiker) naaks beer: bier zonder suiker E glaeske beer
beerpap (L289a Hushoven),
slemp:
slêmp (L289a Hushoven)
|
bierpap, slemp || kooksel van melk, meel en vbier
III-2-3
|
34238 |
biestmelk |
biest:
bēst (L289a Hushoven)
|
De eerste melk van de koe, nadat ze gekalfd heeft. [L 32, 100; JG 1a, 1b; S 3; A 7, 18; monogr.]
I-11
|
33251 |
bietenkopper |
schoffel:
sxufǝl (L289a Hushoven)
|
Schoffelvormig stuk gereedschap gebruikt om loof van bieten af te steken, soms als deze nog in de grond staan, soms ook als ze al gerooid zijn. In de volgende plaatsen wordt opgemerkt dat voor dit afsteken de schup of de spade wordt gebruikt: L 163, 163a, 164, 165, 215, 266, 324, 329, 371a, 383, 416, 429a, Q 14, 94b, 101, 111 en 198b. Als er sprake is van een kapmes is de opgave in het lemma Bietenkapmes ondergebracht. [N 18, 54; monogr.; add. uit N 12, 47]
I-5
|
33249 |
bietenloof, bladerkroon |
koppen:
kø̜p (L289a Hushoven)
|
De bladeren van de bietenplant. [N 12, 46; L 30, 34b; monogr.; add. uit N 12, 48]
I-5
|
33244 |
bietenplantjes uitdunnen |
afdunnen:
āfdønǝ (L289a Hushoven)
|
Uit de rijen jonge plantjes telkens enkele exemplaren weghalen zodat de overgebleven bietenplantjes meer ruimte krijgen om uit te groeien. Doorgaans wordt dit werk in twee fases gedaan. Eerst wordt met de schoffel of de hak op regelmatige afstanden de rij plantjes over de breedte van de schoffel onderbroken. Van de overgebleven groepjes wordt dan iets later alleen het beste plantje overgehouden; de andere worden met de hand uitgetrokken. Tegelijk wordt dat geselecteerde plantje extra aangezet. Intussen wordt, zoals op het aardappelveld, regelmatig onkruid gewied; zie de toelichting bij het lemma Aanaarden. Het object van de handeling is steeds bieten, bietenplantjes. [N 12, 45; N Q, 8; JG 1b; monogr.; add. uit N 15, 2]
I-5
|