18961 |
rechtvaardig |
rechtvaardig:
rechtvieërdig (L289a Hushoven)
|
rechtvaardig
III-1-4
|
32868 |
reepje overschietend gras |
te breed pakken:
tǝ bręi̯t pakǝ (L289a Hushoven)
|
Soms blijft er bij het maaien een reepje gras staan omdat men de slag met de zeis iets te ver neemt. De zegslieden hebben dit verschijnsel zowel door een zelfstandig naamwoord (zoals zwaaibalk of baard) benoemd, als ook door een werkwoordelijke uitdrukking, waarin een dergelijk zelfstandig naamwoord voorkomt (zoals een baard maaien of een baard laten staan), en tenslotte ook door een op zichzelf staand werkwoord of werkwoordelijke uitdrukking (zoals te breed pakken of te wijd grijpen). Al deze opgaven zijn in dit lemma ondergebracht. [N 14, 96]
I-3
|
25171 |
regen (alg.) |
regen:
raengel (L289a Hushoven),
(zo wordt het ook genoemd).
raegen (L289a Hushoven)
|
regen
III-4-4
|
25183 |
regenen (alg.) |
regenen:
raegene (L289a Hushoven),
raengele (L289a Hushoven)
|
regenen
III-4-4
|
24308 |
regenworm |
pierik:
peerik (L289a Hushoven, ...
L289a Hushoven),
worm:
wôrrem (L289a Hushoven)
|
pier, regenworm || regenworm [DC 40 (1965)] || worm
III-4-2
|
19388 |
rek |
horretje:
hoͅrtjə (L289a Hushoven)
|
rek
III-2-1
|
24548 |
reseda |
rose dgypte (fr.):
reziep (L289a Hushoven),
roeëzegips (L289a Hushoven, ...
L289a Hushoven)
|
reseda || roosje van Egypte, de vrucht
I-7, III-4-3
|
24294 |
restant insecten |
bramelenmeeuwis:
braomele-mieëwes (L289a Hushoven),
reemol:
insect
rieëmôl (L289a Hushoven)
|
insect op braambessen || veenmol
III-4-2
|
24302 |
restant vissen |
katvis:
katvés (L289a Hushoven),
meerkor:
maêrkor (L289a Hushoven),
snoek:
snook (L289a Hushoven)
|
meerval || meerval, kleine || snoek
III-4-2
|
24230 |
restant vogels |
honingdrijvertje:
vogel
hoeëningdriêverke (L289a Hushoven),
kraker:
tafeleend (46 grijs; met bruine kop; zwarte borst; alleen op trek en s winters
kraaker (L289a Hushoven),
vloeien:
van mussen of kippen
vluuëje (L289a Hushoven)
|
honingzuiger || tafeleend || wentelen in het stof
III-4-1
|