e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hushoven

Overzicht

Gevonden: 1999
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bijnaam bijnaam: beejnaam (Hushoven) bijnaam III-2-2
bil bil: bil (Hushoven, ... ) Bil. Ook platte woorden! [DC 01 (1931)] III-1-1
binder binder: beŋǝr/beŋstǝr (Hushoven) Degene die achter de maaier of aflegger aankomt en die de door hem gemaakte geleggen tot schoven bindt. Vergelijk ook het lemma ''aflegger'' (4.4.4). Soms is door de zegsman de opgave van de mannelijke vorm aangevuld met de aanduiding van de vaak voorkomende vrouwelijke vorm; waar deze afleiding onregelmatig is, is deze hier ook aangegeven. [N 15, 15c en 26; monogr.] I-4
bit gebit: gǝbet (Hushoven) IJzeren mondstuk aan het hoofdstel dat men een paard in de mond, boven de onderkaak legt, en waaraan de teugels bevestigd zijn. De meeste bitten bestaan uit een rechte stang, sommige hebben een beugel in het midden om te voorkomen dat het paard zijn tong op de stang legt. Voor enkele plaatsen (L 270, Q 75, 94, 169, 174 en179) wordt gemeld dat de opgegeven term ook ter aanduiding van het wolfsgebit gebruikt wordt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 19, 38b, 41; L 35, 45b; monogr.] I-10
bitringen ringen: reŋ (Hushoven) De beide ringen aan het einde van de bitstang. [N 13, 44] I-10
bitstang stang: staŋ (Hushoven) De ijzeren stang van het bit dat het paard in zijn mond heeft. De benaming voor dit onderdeel is vaak hetzelfde als die voor het bit in zijn geheel. [N 13, 42] I-10
blad (alg.) blad: blaât (Hushoven) blad III-4-3
blad, bladeren van een plant blad: blāt (Hushoven), blader: blār (Hushoven) Blad, als deel van een plant. De meervouden en verkleinwoorden zijn apart behandeld. [JG 1a, 1b; A 3, 1; L 1, a-m; L 4, 1; L 14, 16; L 32, 21; S 3; R 7, 25; R 12, 26; monogr.] I-4
bladerdeeg schilferdeeg: schilferdeîg (Hushoven) bladerdeeg III-2-3
bladrozet van de paardebloem aardgal: mv.  aertgalle (Hushoven) suikerij, wilde III-4-3