19806 |
spons |
spons:
spo.ns (L289a Hushoven),
spōns (L289a Hushoven)
|
spons || spons om ruiten mee schoon te maken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
31856 |
spookschaaf |
spookschaaf:
spookschaaf (L289a Hushoven, ...
L289a Hushoven)
|
Klein, langwerpig schaafje, vroeger van hout, nu van ijzer, met twee handvatten en een schaafbeitel die door middel van twee schroeven in de gewenste stand wordt gebracht. De spookschaaf dient om hol- en bolvormige stukken glad te schaven. Zie ook afb. 49. De spookschaaf wordt door verschillende houtbewerkende beroepen gebruikt. De kuiper schaaft er bijvoorbeeld de buitenwand van vaten mee glad, terwijl de wagenmaker er wielspaken en andere gebogen oppervlakken mee bijwerkt. [N 53, 77; N E, 45a; N G, 38b; A 32, 3a-b; monogr.]
II-12
|
24493 |
sporkehout |
hondshout:
loofboom, gebruikt voor klompepinnetjes
hóngshout (L289a Hushoven)
|
vuilboom
III-4-3
|
19707 |
sport van een stoel |
sproot:
sprōt (L289a Hushoven)
|
ronde of vierkante latten, die soms de poten van een stoel aan de onderzijde verbinden [DC 19 (1951)]
III-2-1
|
24248 |
spotvogel |
tekteguut:
tekteguût (L289a Hushoven)
|
spotvogel
III-4-1
|
24249 |
spreeuw |
spreeuw:
spreeft (L289a Hushoven),
sprieëft (L289a Hushoven)
|
Hoe heet de spreeuw? [DC 06 (1938)] || spreeuw
III-4-1
|
21352 |
spreken, praten |
kallen:
kalle (L289a Hushoven, ...
L289a Hushoven),
kallen (L289a Hushoven, ...
L289a Hushoven)
|
praten [DC 02 (1932)] || spreken; ik versta jullie niet, jullie moeten een beetje harder - [DC 03 (1934)]
III-3-1
|
34409 |
springlap |
bokkenlapje:
bokǝlɛpkǝ (L289a Hushoven)
|
Lap of stuk zakkenstof onder de buik van een mannelijk schaap gebonden. Hierdoor verhindert men dat de bok kan dekken. [N 19, P 188 add.; monogr.]
I-12
|
24382 |
sprinkhaan |
hooispringer:
hoeëjsprînger (L289a Hushoven),
sprinkhaan:
sprinkhaan (L289a Hushoven),
sprînkhaan (L289a Hushoven)
|
sprinkhaan [DC 07 (1939)]
III-4-2
|
33637 |
spruitkool, spruitje |
spruiten:
mv.
sproête (L289a Hushoven)
|
spruiten
I-7
|