24636 |
stronk van de knotwilg |
stronk:
stronk (L289a Hushoven, ...
L289a Hushoven)
|
afgekapt onderstuk vd knotwilg [DC 13 (1945)] || het korte onderstuk van de knotwilg, dat blijft staan als de wilg vlak boven de grond wordt afgekapt [DC 13 (1945)]
III-4-3
|
33591 |
stronk, stengel van koolplanten |
moesstrobbel:
moosstróbbel (L289a Hushoven)
|
koolstronk
I-7
|
18106 |
strontje |
war:
wVr (L289a Hushoven)
|
III-1-2
|
34278 |
strooisel in de potstal |
beemd:
bēmtj (L289a Hushoven),
blader:
blār (L289a Hushoven),
dennenspellen:
dɛnǝspɛlǝ (L289a Hushoven),
rissen:
resǝ (L289a Hushoven)
|
Een potstal is een ouderwetse stal met als belangrijkste functie het winnen van mest (zie ook het lemma ''potstal'' in wld I.6 blz. 31-32). Over de mest heen werd strooisel gespreid, zodat de koeien steeds hoger kwamen te staan en de stal vol mest raakte. Als strooisel werd van alles gebruikt: in de zon gedroogde graszoden, dennennaalden, stro, gedroogde bladeren, heiplaggen, turf(molm), zaagmeel. [N 11, 13a; N 11, 13b; N 11, 13c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-11
|
20738 |
strooiselvlaai |
greumeltjesvlaai:
greûmelkesvlaaj (L289a Hushoven),
gruuëmelkesvlaaj (L289a Hushoven)
|
kruimelvlaai
III-2-3
|
30476 |
stropoppen |
poppen:
popǝ (L289a Hushoven)
|
Zie kaart. Dubbelgevouwen en samengebonden bosjes stro die ter afdichting tussen de dakpannen worden gestoken. Zie ook het lemma 'Strowalm' in wld I.4, pag. 122 e.v. In L 270 werd het stro voor de poppen op ± 60 cm lengte gesneden, dubbel gevouwen en aan de omgevouwen kant met een touwtje vastgebonden, aldus enigermate op een popje gelijkend. De stropoppen werden vroeger bij het dakdekken onder de elkaar overlappende zijkanten van de handpannen gestoken om een goed gesloten dak te verkrijgen ('Tegels Dialek', pag. 121). In L 210 werden de poppen iets breder dan de pan uitgespreid. Aan de onderkant stak ongeveer 1,5 cm van het stro onder de pan uit. [N 32, 44d; N F, 5; JG 2c; JG 2d; monogr.]
II-9
|
33127 |
strowalm |
schoof:
sxø̜i̯f (L289a Hushoven)
|
Een bundel zeer gaaf en net stro waaruit de kortere halmen verwijderd zijn en die direct geschikt is voor de dakbedekking. Vergelijk ook het lemma ''strohalm'' (1.3.2) en de toelichtingbij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.18) en bij paragraaf 6.4. Een worm (in Q 71: wermkesstreuj) is één van de balken waarop de dakbedekking rust.' [N 14, 30; JG 1a, 1b, 1c, 2c, 2d [4]; monogr.; add. uit N 15, 45b]
I-4
|
24481 |
struik (alg.) |
struik:
stroêk (L289a Hushoven)
|
struik
III-4-3
|
18929 |
stuntelen |
frotten:
frótte (L289a Hushoven),
hampelen:
hâmpele (L289a Hushoven),
martelen:
mertele (L289a Hushoven),
troggelen:
truggele (L289a Hushoven)
|
martelen, onhandig hard werken, stuntelen || onhandig werken || prutsen, stuntelig doen || sukkelen, treuzelen, niet opschieten met werk
III-1-4
|
20847 |
suiker |
suiker:
Verklw. sukkerke
sókker (L289a Hushoven)
|
suiker
III-2-3
|