19650 |
tamme kanarie |
kanarie:
kenaarie (L289a Hushoven),
kanarievogel:
knārivūəgəl (L289a Hushoven)
|
kanarievogel || kater
III-2-1
|
17760 |
tand |
tand:
tand (L289a Hushoven)
|
tand [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
24253 |
tapuit |
vindersfeep:
vendersfeêp (L289a Hushoven),
wijntemper:
ondergebracht zowel onder "tapuit"als onder "gekraagde roodstaart
wiêntêmper (L289a Hushoven)
|
tapuit || tapuit, gekraagde roodstaart
III-4-1
|
20824 |
tarwebrood |
tarwemik:
Têrvemik Mikkevluuëtje: kneedtrogje voor brood krîntemik: krentenbrood Verklw. mikske
têrvemik (L289a Hushoven)
|
witbrood en tarwebrood
III-2-3
|
34525 |
tasten |
vingeren:
vēŋǝrǝ (L289a Hushoven)
|
Met de hand voelen of de kip op het punt staat te gaan leggen. [N 19, 52; monogr.]
I-12
|
24385 |
teek |
teek:
taek (L289a Hushoven),
teek (L289a Hushoven)
|
teek [DC 30 (1958)]
III-4-2
|
17680 |
teen |
teen:
tēēēn (L289a Hushoven)
|
teen (toon) [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
32407 |
teenmes |
teenhaak:
tīǝnhǭk (L289a Hushoven)
|
Bodemmes waarvan het snijdend gedeelte vrij smal is en waarvan de opwaarts gebogen punt spits toeloopt. Soms is dit deel van het blad ook tot een lichte haak omgebogen. Het mes dient om de teenholte van de geheulde klomp ruimer te maken en af te werken. De steel van het mes is lang en rust tijdens het werken op de schouder van de klompenmaker. [A 29a, 8a; A 29a, 10a; A 29a, 10c; A 29a, 12a-b; A 29a, 15c; Bakeman 9; monogr.]
II-12
|
17632 |
tepel |
tepel:
tēpǝl (L289a Hushoven)
|
Deem, speen, borst. [A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a, 39b en 40]
I-9
|
19596 |
theezeefje |
zijertje:
zei̯ərkə (L289a Hushoven)
|
zeefje
III-2-1
|