34482 |
tweeslachtige jonge kip |
kween:
kweŋ (L289a Hushoven)
|
Met betrekking tot het woordtype loerhaan merken informanten op, dat deze een haan is met een geslachtelijke afwijking of dat deze het uiterlijk van een haan heeft maar geen volledige haan is. [N 70, 10; N C, add.; N 19, add.; monogr.]
I-12
|
24495 |
twijg, jonge tak |
snade:
dunne buigzame tak
snaoj (L289a Hushoven)
|
tak, twijg
III-4-3
|
33597 |
ui, ajuin |
oojn:
mv -e
euin (L289a Hushoven),
undj:
oeëntj (L289a Hushoven)
|
[DC 13 (1945)]ui
I-7
|
33788 |
uier |
uier:
øi̯ǝr (L289a Hushoven)
|
De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.]
I-11
|
34157 |
uieren |
bijuieren:
bīyi̯ǝrǝ (L289a Hushoven)
|
Een zwellende uier krijgen in de draagtijd, gezegd van de koe. [N 3A, 35; A 9, 16; monogr.]
I-11
|
34089 |
uierkwartier |
kwartier:
kwartēr (L289a Hushoven)
|
Kwartier van de koeuier in het algemeen. [A 9, 12]
I-11
|
24260 |
uil |
uil:
uul (L289a Hushoven)
|
uil
III-4-1
|
19028 |
uitbrander |
uitschieting:
oetschiêting (L289a Hushoven)
|
uitbrander
III-1-4
|
33846 |
uitwerpselen van het paard |
keutelen:
kø̄tǝlǝ (L289a Hushoven)
|
[A 9, 24b]
I-9
|
34144 |
uitwerpselen van koeien |
stront:
stront (L289a Hushoven),
vlaai:
(mv)
vlāi̯ǝn (L289a Hushoven)
|
[N M, 8a; A 9, 24a; JG 1a, 1b; N 11A, 40a; monogr.; add. uit N 5A (I]
I-11
|