33391 |
varkensstal, varkenshok |
varkensstal:
vɛ.rǝkǝs[stal] (L289a Hushoven)
|
De stal of het deel van de stal waarin zich de varkenshokken bevinden. Doorgaans wordt er geen onderscheid gemaakt in de aanduiding van de stal in de zin van het gebouw of deel daarvan en in die van het hok, de houten constructie waarin de varkens zich bevinden. De opgaven waarbij wèl is aangegeven dat zij betrekking hebben op het houten hok, staan achter in het lemma bijeen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.3). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5A, 60a en 60b; N 5, 105c; A 10, 9d en 9e; L 38, 27; S 39 en 50; monogr.]
I-6
|
33393 |
varkenstrog |
trog:
truǝx (L289a Hushoven),
trōx (L289a Hushoven)
|
De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. [N 5A, 60d; A 4, 4d; L 8, 19; L 20, 4d] || De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. Het lemma ''varkenstrog'' is behandeld in wld I.6 (2.4.3). Hier worden enkele aanvullende gegevens vermeld. [N 18, 31; monogr.]
I-12, I-6
|
20646 |
varkensvet |
reuzel:
reuzel (L289a Hushoven)
|
reuzel [DC 17 (1949)]
III-2-3
|
32411 |
varshaak |
varshaak:
varshǭk (L289a Hushoven)
|
Gereedschap dat dient om aan de binnenkant van de klomp de hak en de hakbodem glad te maken. Het snijdende gedeelte van de varshaak is enkele centimeters breed, is aan beide zijden aangescherpt en in een cirkel rondgebogen. Soms heeft het ook heeft de vorm van een van boven platgedrukt vraagteken. Het houten handvat van de haak is ongeveer 30 cm lang. Zie ook afb. 247. [N 97, 23; A 29a, 9; Bakeman 9; monogr.]
II-12
|
34272 |
vaste uitwerpselen |
schaapskeutelen:
sxē̜pskø̄tǝlǝn (L289a Hushoven),
varkenskeutel:
vɛrkǝskø̄tǝl (L289a Hushoven)
|
[N 76, 35; A 9, 24d]In de vragen L 20, 22f en A 4, 22f werd ook gevraagd naar het gebruik van schapenmest. Uit de antwoorden blijkt dat schapenmest kon dienen als bemesting in het algemeen en als weiland- en bloembemesting. Ook vermengde men schapenmest met stalmest. Schapenmest werd wel eens gebruikt om stokbomen in te planten. [N 77, 122; L 20, 22f; A 4, 22f; A9, 24c]
I-12
|
33363 |
vaste voer- en drinkbak |
koetrog:
kutrōx (L289a Hushoven),
(mv)
kutrø̄x (L289a Hushoven)
|
De opgemetselde bak of goot, soms in vakken verdeeld, die vóór de koeien langs loopt, waaruit de koeien eten en drinken. De hoogte van de bak verschilt van plaats tot plaats. Het water wordt het laatst in de bak gedaan. De bak is dan meteen schoon. Zie ook het vorige lemma "voer- en drinkgoot" (2.2.14). Zie ook afbeelding 10 bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 37b; N 4, 76; N 5, 96; L 1, a-m; L A1, 174; S 19; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10]
I-6
|
32342 |
vat, ton |
ton:
ton (L289a Hushoven),
vat:
vā.t (L289a Hushoven)
|
Een vat of ton is uit houten duigen en twee bodems samengesteld en wordt met behulp van houten of metalen banden bijeen gehouden. Het middendeel ervan, de buik, heeft de grootste omvang. Vanuit het midden loopt het vat naar het boven- en ondereinde smaller toe. [N E, L; L 21, 40; monogr.]
II-12
|
34266 |
vee |
vee:
vię (L289a Hushoven),
viǝ (L289a Hushoven)
|
Alle huisdieren samen: paarden, runderen en kleinvee. Vergelijk het lemma ''veestapel'' (13.12) in deze aflevering. [A 11, 4; JG 1a; RND 4, 31; RND 7, 31; RND 8, 31; RND 10, 31; Wi 52; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-11
|
20503 |
veel drinken |
buizen:
Bargoens: buizen
buize (L289a Hushoven),
lurken:
Liktj toch neet zoeë aan di-j fles te lörke Wi-j völ hejje d¯r weer gelörktj vandaag: hoeveel heb je er weer gedronken vandaag
lörke (L289a Hushoven),
pimpelen:
pûmpele (L289a Hushoven),
zuipen:
zoeëpe (L289a Hushoven),
zuuptj, zoeëp, gezoeëpe
zoêpe (L289a Hushoven),
zuuptj, zoôp, gezoôpe
zoêpe (L289a Hushoven)
|
gulzig drinken || pimpelen, drinken || veel drinken van alkoholische drank || zuipen [DC 35 (1963)] || zuipen, veel drinken
III-2-3
|
20497 |
veelvraat |
slokmieneke:
Uitsluitend verklw.
slókmieneke (L289a Hushoven)
|
snoeper, veelvraat
III-2-3
|