18278 |
voorschoot, schort (alg.) |
scholk:
schöllek (L289a Hushoven)
|
Hoe noemt men het katoenen, wollen of zijden kledingstuk, dat de vrouw bij het werk draagt om haar kleren tegen vuil worden te beschermen en dat of de gehele voorzijde van het lichaam, of hoofdzakelijk de rok bedekt ? [DC 15 (1947)]
III-1-3
|
32740 |
voorste keerstrook |
voorste voordel:
vȳǝrstǝ [voordel] (L289a Hushoven)
|
De wendakker die aan de akkeringang of aan de weg ligt of het dichtst bij huis gelegen is. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het vorige lemma. [N 11, 51a; N 11A, a; A 33, 5]
I-1
|
33975 |
voorstrengen |
stroppen:
strø̜p (L289a Hushoven)
|
Strengen waar het voorgespan (dat is het voorste van twee ingespannen paarden) mee trekt en die aan de voorste schei of aan een haak in de berries van de kar of wagen zijn vastgemaakt. Wanneer drie paarden achter elkaar zijn ingespannen trekt zowel het eerste als het tweede paard met voorstrengen. [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 62]
I-10
|
34583 |
voorwand |
voorbred:
vø̄rbrēt (L289a Hushoven)
|
De vaste of afneembare voorplank van de kar of wagen. De kar met opkipbare bak heeft meestal een vaste voorwand; bij die met vaste bak kan de voorwand weggenomen worden en vervangen worden door bv. een oogsthek om de laadruimte te vergroten. Dit lemma vertoont een grote gelijkenis met het lemma voor de achterwand. Dat is niet te verwonderen, omdat er betekenisuitbreidingen in de twee richtingen zijn geweest. Ten noorden van de lijn Halen (P 48) - Neeroeteren (L 368) hebben de benamingen voor de achterplank geleidelijk aan ook de betekenis "voorplank" gekregen, omdat de achterplank altijd een apart onderdeel van de kar of de wagen geweest is, terwijl de voorplank alleen maar bij de hoogkar los is en dus een apart onderdeel vormt. Ten zuiden van deze lijn is echter het omgekeerde gebeurd: de achterplank heeft de naam van de voorplank gekregen. Vermoedelijk hadden de karren hier oorspronkelijk helemaal geen achterplank. Toen men nadien de karbak achteraan ook ging afsluiten (om de laadruimte te vergroten), werd daarvoor dan dezelfde naam gebruikt als die van de voorplank, die hier sterk op leek. (Meer hierover is te vinden in Goossens 1963, pag. 54-58). Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [Meer hierover is te vinden in Goossens 1963, pag. 54-58]
I-13
|
28507 |
voorzwerm |
brandzwerm:
brant˲zwɛrm (L289a Hushoven),
scheibij:
sxęjbi.j (L289a Hushoven)
|
De eerste zwerm, gewoonlijk in juni. Een deel van een bijenvolk verlaat met de oude koningin korf of kast. Wie met de zwerm meetrekt, schijnt niet meer naar de oude woning om te zien (De Roever, pag. 34). De zwerm laat een aparte zwermtoon horen. [N 63, 29b; JG 1b; N 63, 37e; A 9, 6]
II-6
|
19712 |
vork |
verket:
vərkeͅt (L289a Hushoven)
|
vork
III-2-1
|
24397 |
vos |
vos:
vos (L289a Hushoven)
|
vos
III-4-2
|
20220 |
vriend, kameraad |
kameraad:
kammeraot (L289a Hushoven)
|
kameraad
III-2-2
|
18852 |
vriendelijk |
gesprekelijk:
gesprieëkelik (L289a Hushoven),
vriendelijk:
vrîntelek (L289a Hushoven),
vrûntelek (L289a Hushoven)
|
vriendelijk
III-1-4
|
25203 |
vriesweer |
vriesweer:
vreeswaer (L289a Hushoven)
|
vriesweer
III-4-4
|