25206 |
weersgesteldheid |
weer:
wèr (L289a Hushoven, ...
L289a Hushoven)
|
weer [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
33663 |
wei |
hui:
hø̜i̯ (L289a Hushoven),
wei:
węi̯ (L289a Hushoven, ...
L289a Hushoven)
|
Dunne, zoete vloeistof die, na de afscheiding van de kaasstof, van de melk overblijft. [L 27, 30 en 31; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 7, 15, 27 en 28; L 2, 7; A 9, 15a en 15b; S 15; Ge 22, 65 en 128; monogr.] || In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.]
I-11, I-8
|
24530 |
welig groeiend |
gelp:
gêlp (L289a Hushoven)
|
welig groeiend
III-4-3
|
32744 |
wendakkerhoeken |
hoeken:
hōk (L289a Hushoven),
voordelshoeken:
vø̄rǝlshø̄k (L289a Hushoven)
|
Bij het ploegen van de keerstrook of wendakker blijft, behalve als men na elke voor bij het keren de ploeg terugtrekt en aan de kant inzet, aan beide zijden van de wendakker een vierkant of rechthoekig keerstrookje over, dat thans vaak onbewerkt blijft, maar vroeger veelal met de schop (soms met de riek) werd omgewerkt. Een enkele keer diende het voor een ander gewas dan op de rest van de akker verbouwd werd. [N 11, 50b; N 11A, 125c; A 33, 7; N P, 1]
I-1
|
17597 |
wenkbrauw |
oogbrauw:
augbraojen (L289a Hushoven)
|
wenkbrauw [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
19071 |
wensen |
wensen:
wînse (L289a Hushoven)
|
wensen
III-1-4
|
21485 |
werk (zn) |
werk:
werk (L289a Hushoven),
werrek (L289a Hushoven)
|
werk; ben je klaar met je -? [DC 03 (1934)]
III-3-1
|
25569 |
werkbank |
snitselbank:
snitsǝlba.ŋk (L289a Hushoven)
|
In het algemeen de houten bank waaraan de timmerman het hout bewerkt. Dit type werkbank is doorgaans aan de voorzijde ter hoogte van één van de poten en soms ook aan de zijkant voorzien van een houten bankschroef. Zie ook afb. 113. [N 53, 208a; monogr.]
II-12
|
24330 |
werpen van jongen |
jongen:
jónge (L289a Hushoven),
lammen:
spec. van schapen of geiten gezegd
laame (L289a Hushoven)
|
jongen (ww), werpen || werpen
III-4-2
|
26297 |
wervel |
knevel:
knēvǝl (L289a Hushoven),
wervel:
węrvǝl (L289a Hushoven)
|
Blokje hout, dat draaibaar om een spijker op de kozijnstijl is aangebracht en dient om deuren van kastjes en schuurtjes gesloten te houden. In het gebied rond Weert werd het ook voor vensterluiken gebruikt. Zie ook 'Limburgs Idioticon', pag. 291, s.v. 'wölverke', het, ø̄Nachtslotje. 't Is de kantuitspraak van wervelke. Geh. St-Truiden.ø̄ [A 27, 32a-b; monogr.]
II-9
|