e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hushoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
weersgesteldheid weer: wèr (Hushoven, ... ) weer [DC 03 (1934)] III-4-4
wei hui: hø̜i̯ (Hushoven), wei: węi̯ (Hushoven, ... ) Dunne, zoete vloeistof die, na de afscheiding van de kaasstof, van de melk overblijft. [L 27, 30 en 31; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 7, 15, 27 en 28; L 2, 7; A 9, 15a en 15b; S 15; Ge 22, 65 en 128; monogr.] || In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.] I-11, I-8
welig groeiend gelp: gêlp (Hushoven) welig groeiend III-4-3
wendakkerhoeken hoeken: hōk (Hushoven), voordelshoeken: vø̄rǝlshø̄k (Hushoven) Bij het ploegen van de keerstrook of wendakker blijft, behalve als men na elke voor bij het keren de ploeg terugtrekt en aan de kant inzet, aan beide zijden van de wendakker een vierkant of rechthoekig keerstrookje over, dat thans vaak onbewerkt blijft, maar vroeger veelal met de schop (soms met de riek) werd omgewerkt. Een enkele keer diende het voor een ander gewas dan op de rest van de akker verbouwd werd. [N 11, 50b; N 11A, 125c; A 33, 7; N P, 1] I-1
wenkbrauw oogbrauw: augbraojen (Hushoven) wenkbrauw [DC 01 (1931)] III-1-1
wensen wensen: wînse (Hushoven) wensen III-1-4
werk (zn) werk: werk (Hushoven), werrek (Hushoven) werk; ben je klaar met je -? [DC 03 (1934)] III-3-1
werkbank snitselbank: snitsǝlba.ŋk (Hushoven) In het algemeen de houten bank waaraan de timmerman het hout bewerkt. Dit type werkbank is doorgaans aan de voorzijde ter hoogte van één van de poten en soms ook aan de zijkant voorzien van een houten bankschroef. Zie ook afb. 113. [N 53, 208a; monogr.] II-12
werpen van jongen jongen: jónge (Hushoven), lammen: spec. van schapen of geiten gezegd  laame (Hushoven) jongen (ww), werpen || werpen III-4-2
wervel knevel: knēvǝl (Hushoven), wervel: węrvǝl (Hushoven) Blokje hout, dat draaibaar om een spijker op de kozijnstijl is aangebracht en dient om deuren van kastjes en schuurtjes gesloten te houden. In het gebied rond Weert werd het ook voor vensterluiken gebruikt. Zie ook 'Limburgs Idioticon', pag. 291, s.v. 'wölverke', het, ø̄Nachtslotje. 't Is de kantuitspraak van wervelke. Geh. St-Truiden.ø̄ [A 27, 32a-b; monogr.] II-9