19680 |
zitbank |
bank:
ba.ŋk (L289a Hushoven)
|
bank
III-2-1
|
33721 |
zoden afsteken |
steken:
stē̜kǝ (L289a Hushoven)
|
Een object russen, vlaggen, zoden enzovoorts is niet gedocumenteerd. [N 14, 78; N 27, 39g; N 18, add.; JG 1b]
I-8
|
20828 |
zoethout |
zoethout:
Verklw. zeuthuitje
zeuthout (L289a Hushoven)
|
zoethout, ¯n geneeskrachtige wortelstok
III-2-3
|
19719 |
zolder |
zolder:
zøͅldər (L289a Hushoven)
|
zolder
III-2-1
|
33426 |
zolder boven de dorsvloer |
overden:
ōvǝr[den] (L289a Hushoven),
ūǝvǝr[den] (L289a Hushoven)
|
De zolderruimte boven de dorsvloer, bestemd voor het bergen van graan als er in de tasruimte naast de dorsvloer geen plaats meer was, ook voor stro en hooi (echter niet algemeen). Zie voor het type overschelf(t) Goossens 1959, m.n. 56, 57 en 59. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (den) het lemma "dorsvloer" (3.2.1) en voor (schelf(t)) het lemma "koestalzolder" (3.4.1). Zie ook afbeelding 14.b bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68a; N 5, 84; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 16, 5b; L 47, 8b; L 48, 11; Lu 2, 11; S 50; monogr.; add. uit: N 4A, 12g en 13d; A 7, 32]
I-6
|
19491 |
zolderkamer |
zolderkamer:
zøͅldərkāmər (L289a Hushoven)
|
zolderkamer
III-2-1
|
26149 |
zomen |
zomen:
zø̜̄jmǝ (L289a Hushoven),
zø̜j.mǝ (L289a Hushoven)
|
Van zomen voorzien. Zie ook het lemma ɛzoomɛ.' [N 59, 65; N 62, 14b; L 8, 127; MW; S 46; monogr.]
II-7
|
32762 |
zonder voor spitten |
omgoezen:
ømguzǝ (L289a Hushoven)
|
Manier van spitten waarbij men - anders dan bij het spitten in voren - min of meer in de breedte werkt en iedere spade grond voor zich uit (voor de hand) omlegt. [N 11, 65c; N 11A, 148b; div.]
I-1
|
20067 |
zonnebloem (helianthus annuus l.) |
zonnekeern:
zónnekaer (L289a Hushoven)
|
zonnebloempit
III-2-1
|
25213 |
zonx |
zon:
(meervoud: zonne; verkleinwoord: zunke).
zón (L289a Hushoven)
|
zon
III-4-4
|