24511 |
boomstronk |
boomboks:
de dikke zijde
boumbóks (L289a Hushoven),
poest:
ook: wortelstronk
poêst (L289a Hushoven),
strobbel:
stróbbel (L289a Hushoven)
|
boomstronk || stronk || uiteinde ve boomstam
III-4-3
|
33280 |
boon, algemeen |
boon:
boeën (L289a Hushoven)
|
boon
I-7
|
32422 |
boordmes |
opsnijmesje:
ǫpsnejmɛskǝ (L289a Hushoven)
|
Klompenmakersmes met ongeveer de vorm van een scheermes, dat wordt gebruikt om de scherpe kant aan de binnenrand van de klompopening af te snijden. Het wordt vaak gemaakt uit een oud, opvouwbaar scheermes. Zie ook afb. 250. [N 97, 125; A 29a, 15a-c; monogr.]
II-12
|
18863 |
boos |
kwaad:
kwaot (L289a Hushoven),
narrig:
narrig (L289a Hushoven),
spoors:
spuûrs (L289a Hushoven)
|
boos || boos, kortaf || kwaad, boos
III-1-4
|
19600 |
bord |
telloor:
təly(3)̄r (L289a Hushoven)
|
etensbord
III-2-1
|
20563 |
borrel |
drupje:
Gaef mich nog mer e dröpke
dröpke (L289a Hushoven),
holapietje:
Uitsluitend verklw. Woord is ontstaan in café waar de kastelein Piet steeds ¯t borrelglaasje tot aan de rand vulde en de klant riep Hola Pietje, bang dat hij er overheen goot
hoolaapietje (L289a Hushoven),
krawouwer:
Woord ontstaan op de "schaerbânk"(bijeenkomst bij de kapper)
krawouwer (L289a Hushoven)
|
borreltje || borreltje tot de rand gevuld zelf met een kop er bovenop
III-2-3
|
19497 |
borstel |
borstel:
börstel (L289a Hushoven, ...
L289a Hushoven,
L289a Hushoven),
kwasp:
kwasp (L289a Hushoven, ...
L289a Hushoven,
L289a Hushoven)
|
borstel [DC 15 (1947)] || kwastachtige borstel [DC 15 (1947)] || schrobber (van takjes) [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
33969 |
borstriem |
riem:
rēm (L289a Hushoven)
|
Leren riem van het borsttuig die voor de borst van het paard zit. Zie ook opmerking onder lemma Borsttuig. [N 13, 52]
I-10
|
24131 |
bosrietzanger |
korenfluiter:
koeërefluiter (L289a Hushoven),
korenmusje:
koeëremöske (L289a Hushoven),
korenteut:
koeëretäöt (L289a Hushoven)
|
bosrietzanger
III-4-1
|
34258 |
boter |
botter:
botǝr (L289a Hushoven),
boǝtǝr (L289a Hushoven),
buǝtǝr (L289a Hushoven)
|
Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I]
I-11
|