18800 |
domme vrouw |
dreet:
dreêt (L289a Hushoven)
|
domme vrouw
III-1-4
|
24310 |
donderbeestje |
donderbeestje:
dônderbieësje (L289a Hushoven),
knozeltje:
knuûzelke (L289a Hushoven)
|
donderbeestje || onweersbeestje
III-4-2
|
25118 |
donderx |
donder:
dônder (L289a Hushoven)
|
donder, onweer
III-4-4
|
24138 |
dons, nestveren |
duivelshaar:
wollige haartjes op jong vogeltje
duûvelshaor (L289a Hushoven)
|
dons
III-4-1
|
20324 |
dood (bn.) |
dood:
doeëd (L289a Hushoven),
doèd (L289a Hushoven),
kapot:
kepot (L289a Hushoven)
|
dood || dood (bijv.) [DC 03 (1934)]
III-2-2
|
20432 |
doodskist |
doodskist:
doedskist (L289a Hushoven)
|
doodskist; hoe noemt men het houten voorwerp, waarin de dode in het graf wordt gelegd [DC 23 (1953)]
III-2-2
|
19590 |
doofpot |
doofpot:
doͅu̯fpoͅt (L289a Hushoven)
|
doofpot, aarden of koperen potwaarin de gloeiende kool of aomere uit de bakoven werden opgevangen, met het deksel werd de lucht afgesloten om het doven te veroorzaken
III-2-1
|
20206 |
door zwangerschap gedwongen huwelijk |
moetje:
mótje (L289a Hushoven)
|
meisje dat moet trouwen omdat het in verwachting is
III-2-2
|
18327 |
doordeweekse (werk)schort |
blauwe scholk:
van grof linnen
blauwe schöllek (L289a Hushoven)
|
zijn er verschillende namen voor verschillende soorten van deze kledingstukken ? [DC 15 (1947)]
III-1-3
|
24477 |
doorn, stekel |
doorn:
doeëre (L289a Hushoven),
doorn (mv.):
dör (L289a Hushoven)
|
doorn || doornen [DC 23 (1953)]
III-4-3
|