20049 |
gladiool |
twaalf apostelen:
mv.
twelf apostele (L289a Hushoven)
|
Gewone zwaardlelie (gladiolus communis). Hoge plant (bijna 1 m), de bladeren zijn zwaardvormig en spits gevormd. De bloemen naar één kant, de kleur is rood of wit, met allerlei tussenkleuren; de bloembuis is gebogen (gladiool, harnaswortel, 12 apostelen,
III-2-1
|
19399 |
glasgordijn |
glasgordijn:
glās˃gərdīn (L289a Hushoven)
|
vitrage, glasgordijn
III-2-1
|
19891 |
gloeien |
gloeien:
gløi̯ə (L289a Hushoven)
|
gloeien
III-2-1
|
18956 |
gluiperig |
luizig:
loezig (L289a Hushoven)
|
gluiperig: hij is - [DC 16 (1948)]
III-1-4
|
19834 |
goede kamer, ontvangkamer |
goede kamer:
gōi̯kāmər (L289a Hushoven)
|
huiskamer, pronkkamer
III-2-1
|
33024 |
goede- opbrengst geven |
(goed) schieten:
sxētǝ (L289a Hushoven)
|
Werkwoordelijke uitdrukking van het vorige lemma "de oogst levert goed op", "staat er goed voor". Zeer algemene uitdrukkingen als "(de oogst) staat goed" of "(de oogst) staat schoon" zijn hier niet opgenomen. Vergelijk ook het lemma ''groeien'' (1.1.4). [N 15, 12; monogr.; add. uit N 15, 10 en 11; L 5, 39; L 39, 39]
I-4
|
19102 |
goedheid |
goedigheid:
goojigheit (L289a Hushoven)
|
goedheid
III-1-4
|
19155 |
goedigheid |
goedigheid:
gootigheit (L289a Hushoven)
|
goedigheid
III-1-4
|
19145 |
goedsmoeds, welgemoed |
goedig:
gootig (L289a Hushoven)
|
goedig
III-1-4
|
18954 |
goedzak |
bluts:
bluts (L289a Hushoven),
goede sok:
gooje zok (L289a Hushoven),
klootje:
kluuëtje (L289a Hushoven),
kuis:
kui-jes (L289a Hushoven),
lobbes:
löbbes (L289a Hushoven),
slofferd:
slóffert (L289a Hushoven)
|
goedaardig mannetje || goedig mens || goedzak || goeierik || lobbes, goedzak
III-1-4
|