e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hushoven

Overzicht

Gevonden: 1999
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
heibezem heibezem: zie tekening: 1 (links)  heibesem (Hushoven) bezem (soorten) [DC 15 (1947)] III-2-1
hek aan de ingang van een wei poort: port (Hushoven) In dit lemma zijn vooral de antwoorden ondergebracht van de vragen naar ø̄hek aan de ingang van een weiø̄ (N 14, 67), ø̄een (toegangs)hek, gevlochten van twijgen en opgehangen tussen twee stijlen, dat in een omheining is aangebracht of op een dam (in een sloot) is geplaatstø̄ (A 25, 5a), ø̄een hek, slag- of draaiboom op een doorgang naar akker of weide, of ter versperring van een weg in privaatbezitø̄ (L 19B, 6). [N 14, 67; A 25, 5a; L 19B, 6; Vld.; JG, 2c; monogr.] I-8
hekel reep: rē̜p (Hushoven) Bord of plankje waarop meerdere rijen spits toelopende, loodrecht staande tanden geplaatst zijn. Hierdoor wordt het gezwingelde vlas vooral met het topeinde doorheen getrokken om de bast te splijten, scheven en korte vezels te verwijderen en de lange vezels recht te trekken. Volgens Van Iersel (pag. 4) is de hekel een plank ter lengte van ongeveer één meter en breed ongeveer een halve, later met 130 √† 135 ijzeren pinnen ter lengte van een dertig cm. Zie afb. 70. [N 48, 19a; monogr.] II-7
helemaal, geheel en al gaaruit: gaâroet (Hushoven), hartstikke: herstikke (Hushoven), helegaar: hieëlegaar (Hushoven), helemaal: hieëlemaol (Hushoven), kaal: kaal (Hushoven), moedermins (alleen): (zo wordt het ook genoemd).  moormins (Hushoven), moederzielig (alleen): (in: moorzieëlig allein (helemaal alleen).  moorzieëlig (Hushoven), ram: ram (Hushoven), rats: rats (Hushoven) helemaal, geheel en al III-4-4
helpen helpen: hêllepe (Hushoven) helpen III-1-4
hen met kuikens brok: broǝk (Hushoven), kloek: kluk (Hushoven) Kip die rondloopt met kuikens. Zie afbeelding 9. [A 6, 1c; A 28, add.; L 22, 22; Gwn 5, 15 add.; NE II, 11; L B2, 320; R 3, 40; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.] I-12
hen zonder staart bolstuit: bē̜lstȳt (Hushoven) [N 19, 62b; monogr.] I-12
hengsel hengel: he.ŋəl (Hushoven) hengsel, handgreep III-2-1
hengselduim sleep: (mv)  slęj.pǝ (Hushoven) Het gedeelte van een duimhengsel, dat op het kozijn of in de muur wordt bevestigd. Het bestaat uit een metalen pin, waarbij aan een uiteinde een oog is aangebracht. Veer en duim worden met behulp van een stift draaibaar aan elkaar vastgemaakt. [N 54, 80c; monogr.] II-9
hengst hengst: heŋst (Hushoven) Ongesneden mannelijk paard. [JG 1a, 1b; A 4, 2b; L 20, 2b; L 39, 42; L A1, 166; S 27; Wi 8; monogr.] I-9