32711 |
in panden ploegen |
op bedden varen:
ǫp˱ będǝ vãrǝ (L289a Hushoven)
|
Panden zijn delen van een akker van gelijke of ongelijke grootte. Men ploegde in panden met name in de herfst. Ook in de tuinbouw is het gebruik bekend. Bij het ploegen in panden ontstaat er meestal een rug in het midden en in elk geval een diepe voor aan de zijkanten van het pand. Men ploegde een akker in panden a) als hij laaggelegen of vochtig was en - indien vlak geploegd - het overtollige water niet kwijt kon worden, b) als men er verschillende gewassen op wilde verbouwen, c) als de akker erg breed was en er dus bij de normale manier van ploegen veel tijd en arbeid verloren ging met het slepen over de lange wendstroken, d) als men te weinig mest had (in arme streken) om de akker in één keer te kunnen ploegen. Het ploegen in panden gebeurde meest met een niet-wentelbare of niet-keerbare ploeg. [N 11A, 130b; N 11, 48 + 49 + 53 add.; JG 1b + 1c + 2c add.; A 33, 1 + 16b add.; monogr.]
I-1
|
20252 |
in verwachting zijn |
aantellen:
aantelle (L289a Hushoven),
uittellen:
oettelle (L289a Hushoven),
uuttelle (L289a Hushoven)
|
in verwachting zijn || in vewachting zijn
III-2-2
|
26785 |
inkuilen |
inkuilen:
enkule (L289a Hushoven),
mijten:
mītǝ (L289a Hushoven)
|
De aardappelen worden met de slagkar van het veld naar de boerderij vervoerd en daar op een droge plaats voorlopig opgeslagen om uit te wasemen. Vroeger gebeurde dit in de kelder onder de bakoven (zie aflevering I.6 over de bedrijfsgebouwen van de boerderij). Tegen de winter worden de aardappelen ingekuild, dat wil zeggen in een aardappelkuil of -groeve gestort. De algemene benamingen voor deze handeling staan in dit lemma bijeen. Zie verder het lemma Aardappelkuil, -Groef. [N 12, 28; JG 1a, 1b; S 16; monogr.; add. uit N 12, 29; L 1, a-m; S 19]
I-5
|
33182 |
inleggen (in een voor) |
inleggen:
enlɛqǝ (L289a Hushoven)
|
Voor de fonetische documentatie van de typen poten en planten zie het lemma Poten; het verspreidingsgebied van zetten in dit lemma komt niet overeen met dat in het lemma Poten; het type is hier dan ook gedocumenteerd. [N 12, 11; JG 1a, 1b; monogr.]
I-5
|
19524 |
inmaakpot |
moeston:
mōston (L289a Hushoven),
roompot:
roͅu̯mpoͅt (L289a Hushoven)
|
grote aarden inmaakpot || zuurkoolvat
III-2-1
|
20835 |
inschenken |
inschudden:
Schötj ¯r mich nog mer eînen in
inschödde (L289a Hushoven),
schudden:
Hae schödje-n-¯m um wi-j niks
schödde (L289a Hushoven)
|
inschenken || inschenken, uitgieten, schudden
III-2-3
|
20378 |
introuwen |
introuwen:
als jong echtpaar bij familie gaan inwonen
introuwe (L289a Hushoven)
|
introuwen
III-2-2
|
20827 |
inzouten |
inzouten:
Voordat er werd geweckt, werden etenswaren ingezouten zoals: vlees, koolsoorten ("zoôrmoos"), snijbonen
inzaote (L289a Hushoven),
zouten:
Gezaote hieëring: zouten haring
zaote (L289a Hushoven)
|
inzouten || zouten
III-2-3
|
18996 |
jaloers |
pikantig:
perkântig (L289a Hushoven)
|
jaloers, afgunstig
III-1-4
|
19927 |
janken |
jankeren:
jonkere (L289a Hushoven),
joenkeren:
jonkere (L289a Hushoven),
zacht janken ve hond
jônkere (L289a Hushoven)
|
janken || klagend blaffen
III-2-1
|