19584 |
lamp |
lamp:
la.mp (L289a Hushoven)
|
lamp
III-2-1
|
19627 |
lampenkap |
lampenkap:
la.mpəkap (L289a Hushoven)
|
lampenkap
III-2-1
|
19485 |
lampenpit |
kousje:
koͅu̯skə (L289a Hushoven),
lampenkatoen:
la.mpəkətū.n (L289a Hushoven)
|
kousje van spirituslamp
III-2-1
|
33640 |
landerijen |
akker:
akǝr (L289a Hushoven),
land:
lant (L289a Hushoven)
|
Het geheel van bebouwde akkers, weilanden en velden, behorend bij een boerderij. [N 6, 33a; N 5A, 76d; A 10, 3; A 11, 4; A 20, 1b; JG 1b, 1d; L 37, 11a; L 38, 23; L 44, 27; Vld.; monogr.]
I-8
|
32822 |
landrol |
wel:
wɛl (L289a Hushoven)
|
De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.]
I-2
|
33074 |
langgerekt hok |
ruiter:
ruiter (L289a Hushoven)
|
De langwerpige stuik waarin de schoven in een dubbele rij tegen elkaar aan staan; zonder menneke. Volgens Goossens 1963, krt. 36 komt deze "walenmandel" met name voor in West-Haspengouw, maar ook elders in Limburg is deze vorm bekend en heeft hij een eigen naam. [N 15, 57a; JG 1d, 2c; Goossens 1963, krt. 36; monogr.]
I-4
|
24418 |
langpootmug |
hooiwagen:
huiwage (L289a Hushoven)
|
langpootmug [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
19599 |
lantaarn |
lantaarn:
lantēͅr (L289a Hushoven),
lucht:
løxt (L289a Hushoven)
|
lantaarn
III-2-1
|
19297 |
lastig (werken) |
lastig:
lastig (L289a Hushoven)
|
lastig
III-1-4
|
19289 |
lastig zijn |
complimenten hebben:
komplemênte hebbe (L289a Hushoven)
|
lastig, onhandelbaar zijn
III-1-4
|